Kind
De treindeuren sluiten voor mijn ogen, en we rijden weg. Ik zie haar kleine kinderogen de rode treinstoelen betasten. Ze werpt me een blik voor verlangen toe en ik kan niet anders dan aan haar verlangen toegeven. “Ga maar zitten.” Gebaar ik haar, en ze tilt zichzelf met haar tengere armpjes in de stoel.
“Ik dacht dat we naar opa gingen.” Fluistert ze als we ergens onderweg zijn uitgestapt. Ik leg mijn vinger op haar mond en trek haar mee het bos in. Ik duw haar wild voor me uit, terwijl ik mezelf laat rusten op een vochtige boomstronk. De wind jaagt zachtjes door de kreukelbladeren en takken kraken ritmisch onder haar voeten. Ik kijk hoe zij met haar iele handjes de bladeren oppakt en in de lucht gooit. De zon valt door de bomen, waardoor de lichtstralen op de lichtbruine bladeren vallen, die mij vervolgens verblinden. Weer kijkt ze me aan, en mompelt daar bij iets wat ik niet kan verstaan. “Wat zei je?” vraag ik zonder al te veel geluid te maken. “Spelen..?” vraagt ze en loopt met uitgestrekte armen op mij af. Ik voel een brandend gevoel in mijn maag. Een brandend gevoel dat staat voor een brandend verlangen. Een brandend verlangen om te rennen en te schreeuwen. Om mijzelf te laten bedelven onder de bladeren, maar ik mag niet. Ik moet volhouden, en niet toegeven aan haar smekende ogen. Ik schud zachtjes en rustig nee, en zie de tranen in haar ogen verschijnen. Ik draai mijn hoofd weg en staar in de diepte, zodat ze niet ziet dat er ook tranen zich in mijn ogen verschuilen. Het kampvuur knispert zacht en de krekels maken hun muziek om ons heen. Ze zit achter me en ik voel haar ogen in mijn rug prikken. Even later komt ze naar mij toe. Ik sla mijn armen om haar heen en fluister bijna onverstaanbaar zacht: “Sorry.” Vragend kijkt ze me aan en ik zeg het nog een keer, deze keer iets harder. “Ik begrijp het.” zegt ze. Mijn kleine meisje, mijn kleine, lieve meisje/ Tranen stromen over mijn wangen. Tranen van verdriet, tranen van jaloezie. “Je wou vanmiddag wel meespelen he?” Ik knikte en we beginnen te praten. Verbaasd luister ik naar haar, geschokt door hoe ze me door heeft. Hoe ze precies weet dat ik wel mee wou doen, hoe ze weet dat ik het niet mag, van mijzelf. Bijna vallen we in slaap, als ze nog zachtjes fluistert: “ Iedereen wordt ouder, maar je bent nooit te oud om even weer kind te zijn.” Ik val in slaap, en haar woorden blijven door mijn hoofd spoken.
De zon schijnt fel als nooit tevoren als we de trein instappen. Even lacht ze naar me en ik bedank haar voor de wijze woorden van gister. “Op naar opa,” lacht ze. De treindeuren sluiten voor mijn ogen, en we rijden weg.
Er zijn nog geen reacties.