Hoofdstuk 1 Dorst

1. Dorst

De pijn was niet gestopt, maar verplaatst naar mijn keel. Toch was het anders. Het leek alsof mijn keel in brand stond, maar het was meer als dorst. Dorst, alsof ik dagen door de woestijn had gelopen, zonder water.
Ik deed mijn ogen open, om ze daarna weer snel dicht te knijpen. Alles was anders.
Voorzichtig deed ik opnieuw mijn ogen open. Alles leek veel scherper. Ik keek de vreemde kamer rond, en ik miste geen enkel detail. Ik staarde naar het licht, dat in gekleurde stralen door de kamer gleed. De stofdeeltjes die door het licht dwarrelden, verkleurden erdoor.
Een eindje verderop hoorde ik een auto rijden. Ik keek uit het raam, maar zag alleen maar bos. De auto zou wel aan de andere kant van het huis rijden, bedacht ik.
Toen merkte ik dat ik geen adem haalde. Geschrokken vulde ik mijn longen met lucht. Ik rook zoete geuren, bloemen, leek het. Ik rook nog eens, en merkte dat ik zelfs de verschillende geuren kon onderscheiden. Rozen, lavendel…
Op dat moment hoorde ik voetstappen. Binnen een halve seconde was ik opgestaan. Voor ik het wist, stond ik in een soort verdedigende houding. Er kwam een vrouw binnen. Ze glimlachte, en draaide zich daarna om.
Verward keek ik haar na. Wat ging ze doen? In een andere kamer hoorde ik een stem. Een deel van mijn gedachten stond stil bij het feit dat ik dat kón horen, een ander deel luisterde.
‘Het is klaar.’ zei een vrouwenstem, die waarschijnlijk bij de vrouw van net hoorde.
Ik hoorde hoe zwaardere voetstappen mijn kant op kwamen. Binnen een kwart seconde stond ik opnieuw in de verdedigende houding.
De man met het zwarte haar kwam binnen, hij lachte naar me. Het leek een mismoedige lach.
‘Ik weet het, het is verwarrend.’ zei hij. Ik snapte niet helemaal waar hij het over had, maar verwarring was zeker iets dat ik voelde.
‘Ik leg het je allemaal uit, maar eerst moet je met mij mee. Jagen.’ Jagen? Ik keek hem vragend aan. Hij grijnsde.
‘Iets aan die dorst doen die je voelt.’ Ik voelde een pijnsteek in mijn keel, en knikte. Ik besefte dat ik maar gewoon moest aannemen wat hij tegen me zei, zonder vragen te stellen.
‘Voor we dat doen, is er toch iets dat je echt moet weten.’ Ik probeerde de pijn te negeren, en naar hem te luisteren. Ik zag hoe hij een halve seconde twijfelde voor hij begon.
‘Je bent een vampier.’ Ik staarde hem aan, verwachtend dat ik hem verkeerd verstaan had, of dat hij een grap maakte. Een vampier?
Maar ik zag dat hij het meende, en hapte naar adem.Dat kon niet. Vampiers konden niet bestaan. Ik voelde weer een steek van de dorst, waardoor ik nog meer in paniek raakte.
‘Rustig maar.’ zei de man. Ik keek hem verward aan. Hij vertelde me dat ik een vampier was. Een vampier, terwijl ik was opgegroeid met het idee dat die niet bestaan. Verwachtte hij echt dat ik rustig bleef?
Toen dacht ik aan de jongen met de bloedrode ogen. Had ik het toen al niet geweten? Nee, ik had niet geweten dat hij een vampier was, maar ik had wél geweten dat hij niet menselijk was.
‘Die dorst--‘ begon de man, maar voor hij verder kon gaan, hoorde hij hoe ik naar adem hapte. Natuurlijk had ik, net als iedereen, weleens gehoord van vampiers. De legendes, zouden ze waar zijn? Ik bedoel, mensenbloed?
Hij kuchte, en met een deel van mijn gedachten was ik weer bij hem. Het andere deel was druk bezig met mijn dorst, en het mensenbloed.
‘Je hebt vast weleens legendes gehoord over vampiers, en over wat ze drinken.’ Ik reageerde niet.
‘Het hoeft niet.’ zei hij toen. Ik keek hem fronsend aan, niet begrijpend wat hij bedoelde.
‘Je hoeft geen mensenbloed te drinken.' vervolgde hij. 'Ik bijvoorbeeld, drink als vervanging dierenbloed. Het is moeilijk, het verzadigd veel minder dan mensenbloed, maar het is mogelijk.’ Ik bleef naar hem staren, terwijl mijn keel nog steeds in brand stond. Hij knikte naar de deur.
‘Ga je mee?’ Ik keek naar de deur, en toen weer naar de man. Er was nog zoveel dat ik niet wist, zoveel dat ik niet begreep, maar hij had gezegd dat hij het later zou uitleggen. Ik liep naar de deur, maar verloor hem niet uit het oog. Hij liep achter me aan.
‘Trouwens, ik ben Robert.’ zei hij toen.
‘Ik ben—‘ Ik stopte abrupt met praten. Mijn stem klonk anders, mooier. Hij klonk als ringelende belletjes. Robert glimlachte naar me.
‘Ik ben Lily.’ begon ik opnieuw. Ik zag een steek van pijn over zijn gezicht trekken, maar hij liep door.
‘Kom, we gaan.’ zei hij, en ik volgde hem.

Reageer (2)

  • SpringRain

    verder, toe!

    1 decennium geleden
  • wolfmother

    jij schrijft kei mooi, doe verder ausjeblief. Het is echt geweldigxD

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen