015. Olivia Adams
Grote hoeveelheden water en enorme mangrove bomen strekten zich kilometers voor ons uit. Mijn schoenen werden bij elke stap die ik zette vastgezogen in de natte aarde.
Het verbaasde me hoe snel het prachtige bos was omgeslagen in een klam, nat moeras. Helder water overheerste de bodem en liet ons van landje naar landje springen. Het prachtige, hoge gras was ingeruild voor zompige aarde, de bomen waren gekrompen en hadden hun kronkelende wortels hebberig in het water gevestigd.
“Ja Sarah,” hoorde ik Joshua zuchten. “We zijn er echt bijna.”
Je zou niet snel zeggen dat het tweetal broer en zus was. Joshua had kort, asblond haar dat op het moment alle kanten op stond. Sarah daar in tegen had een dikke bos met prachtige, zwarte krullen, een ronder gezicht en een wipneus. Joshua's gelaatstrekken waren wat krachtiger, hoekiger zelfs.
“Ja Sarah, we zijn er echt bijna.” herhaalde Tyler op een geïrriteerde toon. Zijn bruine ogen stonden strak op Nevaeh gericht en hielden haar scherp in de gaten. Dat deze jongen slechts zes jaar ouder was, maar zich gedroeg als iemand van tien irriteerde me mateloos. Hij was niet de enige die het moeilijk had, hij was niet de enige die iemand verloren was.
“Gaat het?” Mijn ogen schoten naar de schorre stem die uit het niets naast me opdoemde; Joshua. “Je kijkt of je Tyler elk moment wat aan kan doen,” vulde hij zichzelf aan.
Het viel me toen pas op dat ze precies dezelfde ijsblauwe ogen hadden, Joshua en Sarah. Van die prachtige, lichte ogen waar je twee keer naar moest kijken voordat je zeker wist dat je het echt goed gezien had.
“Misschien wel ja,” mompelde ik. “Het is niet dat hij hier de enige is die het moeilijk heeft.”
“Ik weet het,” zei Joshua, hij staarde dromerig de verte in. “Hij trekt wel bij.”
Vermoeid boende ik een druppel zweet van mijn voorhoofd af. Het zonnetje stond hoog aan de hemel en was geen minuut gestopt met schijnen, mijn droge keel snakte naar een verkoelende slok water.
Een harde ruk aan de onderkant van mijn shirt deed me verbaasd om kijken. Terwijl de uren voorbij getikt waren had niemand de kracht gehad om een gesprek aan te gaan, zelfs Nevaeh leek vermoeid.
“Hoor je dat?” Het was Sarah die met grote ogen halt hield, haar bleke gezichtje stond verbaasd en opgetogen.
“Hoor ik wat?” vroeg ik lachend.
“Die stemmen,” jubelde ze. “Die zingende stemmen, Joshua zei dat ze hem vroegen te komen.”
“Joshua?” fluisterde ik. Ook de rest van de groep was tot stilstand gekomen en leek geïrriteerd om het feit dat we niet doorliepen. Dat kon ik ze niet kwalijk nemen, maar dat Joshua nergens te bekennen was leek me toch iets belangrijker.
“Wat is er aan de hand?” vroeg Jake. “Waar is Joshua?”
“Naar de stemmen,” lachtte Sarah. “Hoor je niet hoe mooi ze zijn?”
“Stemmen?” riep Nevaeh vanaf een afstandje, ze klonk oprecht bezorgd, misschien zelfs bang. Ze snelde onze kant op en knielde voor Sarah neer. Het verbaasde me keer op keer weer hoe mooi ze was, hoe haar bleke gezichtje geen enkele oneffenheid bevatte en haar witte haren golvend over haar schouders vielen.
“Ja, ze zingen en-” “O mijn god, waar is Joshua heen Sarah? Welke kant ging hij uit?” onderbrak Nevaeh haar direct. “Het is heel belangrijk dat je me nu direct verteld welke kant hij uit ging.” zei Nevaeh opnieuw toen Sarah niet direct antwoord gaf.
“Daar heen.” Sarah wees richting het Oosten.
Nevaeh twijfelde geen moment en beende de soppige grond over. “Jullie blijven hier,” commandeerde ze. “Kom alsjeblieft niet achter me aan.
Reageer (1)
Grappig dat ook Nevaeh het O mijn god kent
1 decennium geleden