Hoofdstuk 1
Dit verhaal is een fan fiction van de Grijze jager en Broederband, allebei van John Flanagan. Het speelt zich ongeveer drie jaar na boek 11 af. Waarschijnlijk loopt de tijd van de Grijze jager niet gelijk met die van Broederband, maar in dit verhaal voor het gemak wel. Ik hoop dat jullie het leuk vinden! Enjoy!
Diep over de nekken van Trek en Abelard gebogen galoppeerden de jagers Will en Halt door het leen Araluen heen. Normaal gesproken zouden ze veel rustiger reizen en hun paarden hun verdiende rust gunnen, maar daar hadden ze op dat moment geen tijd voor: ze moesten zo snel mogelijk bij kasteel Araluen zien te komen. Het Aralueense leger zou de Scoti waarschijnlijk niet langer dan een paar dagen tegen kunnen houden. Will en Halt moesten onmiddellijk hun koninklijke vrienden in veiligheid brengen. Normaal gesproken zou de plaatselijke jager dat moeten doen, terwijl zij Redmont verdedigden, maar aangezien Redmont gevallen was en alle andere jagers druk bezig waren, hadden ze deze opdracht aan hunzelf toebedeeld.
Een aantal voorbijgangers deinsden geschrokken achteruit om de voorbij stuivende jagers de ruimte te geven. Er waren vele vluchtelingen op de weg. De meesten waren ook onderweg naar kasteel Araluen, om zich daar binnen de stevige kasteelmuren te verschuilen. Onder normale omstandigheden zouden Will en Halt de vluchtelingen zoveel mogelijk willen helpen, maar ja, dit waren geen normale omstandigheden. Onder normale omstandigheden waren er natuurlijk ook geen vluchtelingen onderweg.
Will merkte op dat Halt ingespannen naar de horizon keek. Hij volgde zijn blik en onderdrukte de neiging om geschrokken naar adem te happen. Een donkergrijze rookwolk kringelde zijn weg omhoog naar de wolken, die eveneens donkergrijs waren; Het was al dagenlang stormachtig weer. Will fronste zijn wenkbrauwen. Zo snel konden de Scoti kasteel Araluen toch niet bereikt hebben? Grimmig trok Will zijn gezicht weer in de plooi: de Scoti hadden wel meer voor elkaar gekregen wat hij en de andere jagers voor onmogelijk had gehouden. Zoals bijvoorbeeld in vijf dagen het grootste deel van Araluen innemen. Halt spoorde Abelard aan om nog harder te gaan rennen en Trek paste zich automatisch aan de hogere snelheid aan. Zeg, moeten we nou echt zo snel? Leek het paardje Will te vragen. Will nam niet de moeite om antwoord te geven. In plaats daarvan dook hij nog dieper over Trek’s nek heen. Hij wilde zo snel mogelijk bij kasteel Araluen aankomen.
Will tuurde naar de horizon, waar kasteel Araluen al snel opdoemde en hoopte dat de rook niet betekende dat hij en Halt te laat waren. Arnaut zou zich niet snel gewonnen geven, dacht Will, hopend dat deze woorden hem weer wat moed zouden geven. Maar natuurlijk wist hij ook wel dat Arnaut het niet op kon nemen tegen het hele leger van de Scoti. Zelfs hij zou dat niet volhouden. Voor de zoveelste keer die dag vroeg Will zich af waarom jagers niet echt magiërs waren. Wat hij er op dat moment niet voor gegeven zou hebben om zichzelf, poef!, naar zijn vrienden toe te teleporteren. Will merkte dat de vluchtelingen stroom zich hier omkeerde: een nieuwe, grotere stroom mensen rende zo hard ze konden, met hun kinderen in hun armen, de jagers tegemoet.
In de verte klonk geschreeuw en Will’s hart zonk hem in de schoenen: ze waren te laat. Maar desondanks nam hij zijn boog in zijn handen en legde alvast een pijl aan. Zo’n 150 meter verderop galoppeerde een groep Scoti te paard achter de vluchtelingen aan. Will richtte en schoot. Eén van de Scoti gleed van zijn paard af, waardoor een andere over hem heen struikelde. Over die eerste twee struikelde een groot deel van de rest van het groepje ook. Het zag er bijna grappig uit. Halt had ondertussen de rest van het groepje onder vuur genomen, ook al wisten ze beiden dat het niets uitmaakte of ze dit groepje onschadelijk maakten of niet: het haalde niets uit als je je bedacht dat er nog duizenden anderen waren om hun plaatsen in te nemen. Will vermande zichzelf. Dit had wel degelijk een effect: ze hadden zojuist de vluchtelingen een kansje gegeven. Will weigerde zich te realiseren dat hij het onvermijdelijke alleen maar had uitgesteld.
Ze hadden ondertussen het kasteel bijna bereikt. Nog ongeveer een kwart mijl en dan zouden ze er zijn. Het was Will inmiddels wel duidelijk geworden dat de rookpluim wel degelijk uit het kasteel vandaan kwam: één van de torens lag onder vuur en was half afgebroken. De andere helft stond in de fik. Zijn wanhoop onderdrukkend zocht Will tussen de vele vluchtelingen naar koning Duncan, Arnaut, Cassandra en hun kindje van twee jaar oud. Will glimlachte flauw bij de gedachte aan het kleine meisje. Arnaut en Cassandra hadden haar Evanlyn genoemd, naar het dienstmeisje wiens naam Cassandra destijds had aangenomen in Celtica. Zo hielden ze haar herinnering levendig.
Nog 200 meter, 150, 100. Will’s hoop flakkerde weer aan, toen hij enkele dappere gestalten de toegangspoort tot kasteel Araluen zag verdedigen; De Scoti waren nog niet naar binnen gedrongen. Will trok weer een pijl uit zijn koker en redde het leven van één van de verdedigers. De man keek dankbaar in Will’s richting en werd toen doorboord door een zwaard. Will voelde zijn maag samen trekken. Maar veel tijd om aan zijn schuldgevoel te denken kreeg hij niet, want Halt wenkte hem mee naar de zijkant van het kasteel. Will deed zijn mond open om te protesteren, hij wilde de verdedigers gaan helpen! Maar toen bedacht hij zich waar Halt heen reed. Namelijk naar de geheime tunnel, die uitkwam in een klein bosje, nu nog zo’n 50 meter bij hen vandaan.
Na twintig tergend lange seconden kwamen ze aan bij de uitgang van de tunnel. Normaal gesproken was de tunnel gesloten en zo goed verborgen, dat er niets van te zien was. Nu stond het luik wagenwijd open. Will en Halt sprongen van Trek en Abelard af en hielpen Cassandra, die op dat moment naar boven klom, naar buiten. Iemand achter haar hield Evanlyn omhoog. Daarna klom een jonge, blonde vrouw naar boven.
“Alyss? Wat doe jij hier?” vroeg Will verbaasd, maar ook verheugd. Alyss glimlachte kort naar hem.
“Diplomatieke dienst,” antwoordde ze kort. Daarna draaide ze zich om en gaf Pauline een hand. Er trok eveneens een verbaasde uitdrukking over Halt’s gezicht, maar dat was alleen te zien voor mensen die hem heel goed kenden. Voor iedereen hier dus. Nou ja, behalve Evanlyn. Vervolgens kwam koning Duncan omhoog geklommen. Hij draaide zich bezorgd om naar de tunnel.
“Waar blijft die jongen nou toch?” mompelde hij. Op dat moment klom Arnaut lenig uit de tunnel, om die daarna met een klap dicht te slaan. Hij had zijn zwaard in zijn hand en had die ook duidelijk net gebruikt.
“We moeten maken dat we hier wegkomen. De Scoti zitten vlak achter ons,” zei hij gespannen. Will zag dat zijn vriend geconcentreerd op zijn voeten balanceerde, klaar om alle aanvallende Scoti een kopje kleiner te maken. Will keek hem even ernstig aan en knikte toen.
“Arnaut heeft gelijk,” meldde hij aan de andere aanwezigen. “Laten we gaan.” Maar waar konden ze heen gaan? De vluchtelingen werden al belaagd door kleine groepen Scoti, zoals die die ze net onschadelijk gemaakt hadden. Die route konden ze dus niet nemen. Ze konden ook niet om het kasteel heen, daar kwam het oprukkende leger Scoti vandaan. Ook konden ze niet blijven staan: Will kon de Scoti beneden zich al aan het luik horen rammelen. Ze zaten als ratten in de val.
“We kunnen nu niet vluchten,” stelde Cassandra nuchter vast. Will trok een wenkbrauw naar haar op, maar ze was nog niet uitgesproken. “Ik weet wel een plek waar we voorlopig even veilig zijn.” Ze had gelijk de volle aandacht. Met een klein triomfantelijk glimlachje wenkte Cassandra het kleine groepje vrienden.
Onder dekking van Halt’s en Will’s pijlen (die eigenlijk helemaal niet nodig waren, doordat Halt en Will aan de buitenkanten van het groepje reden en op die manier met hun mantels het groepje afschermden voor oplettende Scoti blikken) trokken ze weg uit het struikgewas. Cassandra leidde hen verder naar de bossen. Ze bereikten de bosrand zonder problemen. Helaas werden ze net op dat moment opgemerkt door een Scoti commandant, die onmiddellijk zijn troepen waarschuwde. Een groep van zo’n 30 Scoti kwam woest op hen afgerend. Halt en Will fronsten licht en legden allebei een pijl aan. Arnaut zwaaide even met zijn zwaard, klaar voor een gevecht. Evanlyn begon te huilen, de spanning die van haar ouders afstraalde was haar te veel. Cassandra trok haar tegen zich aan.
“Snel,” siste Will. Hij wist dat als ze hier bleven staan, ze geen enkele kans op overleven hadden. De groep Scoti was inmiddels namelijk verdubbeld in aantallen en er kwamen er nog steeds meer bij. In het wilde weg renden ze het bos in. Will merkte dat ze niet snel genoeg vooruit kwamen. De Scoti liepen op hen in. Hij sprong van Trek’s rug af en gebaarde Pauline in het zadel te stappen. Pauline begon beledigd te protesteren, maar Will luisterde niet. Hij draaide zich om en schoot de dichtstbijzijnde Scoti neer. Pauline gaf haar protesten op en klom toch maar in het zadel.
Will schoot nog een paar Scoti neer, ondanks dat hij wist dat het geen zin had. Hij draaide zich om en ging achter zijn vrienden aan. Tot zijn afschuw stonden ze met hun rug tegen een rotswand aan. Hij wist al dat het landschap hier heuvelachtig was, maar hier zouden ze nooit overheen komen met de oprukkende Scoti achter zich. Het was al te laat om een andere route te nemen: de Scoti hadden de kleine open plek al bijna bereikt. Will kon hun gestamp met de seconde duidelijker horen. Vol machteloze woede staarde hij naar zijn boog, waarmee hij slechts enkele Scoti tegen zou kunnen houden.
“Will!” riep Arnaut. Will keek naar hem op. “Will, jij kunt hier omhoog! Net als die toren die je beklom in Macindaw, toen Alyss daar opgesloten zat!” Will keek Arnaut vol afschuw aan.
“Denk je nou echt dat ik jullie in de steek zou laten?!” riep hij beledigd uit. Helaas sloeg zijn stem over, zodat het effect een beetje verloren ging.
“Will, jij kan hulp gaan halen, besef je dat dan niet?” merkte Alyss kalm op. Will keek haar een moment aan. Het ging regelrecht tegen zijn aard in om haar, en alle anderen, hier zomaar achter te laten. Maar hij wist dat ze gelijk hadden. Hij kon hulp gaan halen. In tweestrijd met zichzelf beet hij op zijn lip. Cassandra liep naar hem toe, met Evanlyn in haar armen.
“Neem Evanlyn mee, Will. En ga! Alsjeblieft, red mijn dochter!” smeekte ze. Will kon niet anders dan de kleine Evanlyn over te nemen en zijn vrienden wanhopig aan te kijken. Arnaut knikte hem toe.
“Ik geloof in je, Will,” was alles wat hij zei en toen draaide hij zich om naar de Scoti die nu echt vlakbij waren. Will hing zijn boog over zijn schouder en pakte Evanlyn met één arm vast. Toen zette hij zich schrap en begon de rotswand te beklimmen.
“We zien elkaar weer terug in Skandia!” riep Will in een opwelling over zijn schouder. Hij wist niet zeker of zijn vrienden hem gehoord hadden, maar deze simpele afspraak gaf hem nieuwe moed.
Bovenaan de rotswand gekomen, hoorde Will in de verte het geluid van een gevecht. Met tranen in zijn ogen rende hij verder, zonder achterom te kijken. Hij had geen idee hoe het zijn vrienden zou vergaan en of hij ze ooit nog terug zou zien. Ook had hij geen idee hoe hij in Skandia zou moeten komen. Maar wat hij wel wist, was dat hij Evanlyn zou beschermen, wat er ook zou gebeuren.
Reageer (5)
Alyss zou eigenlijk dood moeten zijn, niet dat ik het niet erg vind dat ze nog leeft;)
8 jaar geledenEn Evanlyn de baby, heet eigenlijk Madelyn. Sorry voor de kritiek!
Voor de rest echt een top story!!!
Is Alyss niet dood hier??
1 decennium geledenik ken dit verhaal al van wattpad maar het is echt een super goed verhaal schrijf snel verder op wattpad en hier PLEASE anders gaan er klappen vallen hoor je me KLAPPEN VALLEN geintje sorry maar wel snel verder schrijven
1 decennium geledenGoed geschreven!
1 decennium geledenAl 2 abo`s binnen een uur, dat is knap .
langgggggggg
1 decennium geleden