48
Voorzichtig legde ik Elisabeta’s lichaam neer, en ik wendde
me tot de vrouw.
Ik kende haar. Lang geleden had ik haar het donkere geschenk
gegeven. Toen was ze een Egyptische prinses geweest.
Haar vader, de farao, had haar verstoten en naar de tempel gestuurd,
zodat ze opgevoed zou worden door de priesteressen
van Isis. ‘Rhianikki,’ zei ik.
‘Tegenwoordig heet ik Rhiannon.’ Ze stapte naar voren, het
donker uit. Haar ravenzwarte haren reikten tot aan haar middel.
Haar jurk van fijne goudkleurige stof bedekte haar benen, maar
liet haar slanke armen bloot. Ze knikte naar iets achter me. ‘De
gelijkenis is treffend, vind je ook niet?’
Toen ik me omdraaide, ontdekte ik aan de kapelmuur een
portret van Elisabeta. Ademloos keek ik naar het schilderij,
waarop haar schoonheid en karakter perfect gevangen waren.
‘Vanaf je vertrek heeft ze de kunstenaar er dag en nacht aan
laten werken. Bij je terugkeer wilde ze het aan je geven, als huwelijkscadeau.’
Overmand als ik weer raakte door mijn verdriet, lukte het me
maar net om mijn hoofd op te tillen om haar aan te kijken. ‘Wat
is er met haar gebeurd?’
‘Ze had gehoord dat je gesneuveld was – volgens mij van die
oom van haar. Ze geloofde het pas toen de tweede dag voorbijging
zonder bericht van jou. Bij het aanbreken van de derde dag
is ze van de toren gesprongen, om zich bij jou, haar prins, te voegen.
Dat is pas twaalf uur geleden. Een van de bedienden heeft
haar nog horen roepen dat je al bij haar teruggekeerd zou zijn als je nog in leven was geweest.
Er zijn nog geen reacties.