De strijd was hevig. Drie dagen lang vochten we onafgebroken.
De enige reden dat ik niet na twee dagen terugkeerde, zoals ik
had beloofd, was dat ik wist dat de strijd op de derde dag beslecht
zou worden. We hoefden alleen maar door te vechten om
de zege te behalen. En als ik me had teruggetrokken, zouden we
misschien hebben verloren. Dus verbrak ik mijn belofte aan
mijn bruid.
Bij mijn terugkeer stonden de kapeldeuren wijd open. Het
was een komen en gaan van bedienden, dorpelingen en iedereen
die niet ten strijde getrokken was. Er klonk luid gejammer en geweeklaag.
Het pad naar de kapel was bezaaid met bloembladeren.
Met een frons in mijn voorhoofd steeg ik van mijn paard, en
ik haastte me naar de kapel. Aan voorbijgangers vroeg ik wat er
aan de hand was. Werd er een dienst gehouden voor de gesneuvelde
soldaten? Maar dat kon het niet zijn. We waren immers net
met hun lichamen teruggekeerd.
Iedereen aan wie ik het vroeg, keek me geschokt aan, om vervolgens
biddend en een kruis slaand terug te deinzen.
Verbouwereerd baande ik me een weg door de menigte, de
kapel in.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen