Toen was het huwelijk voltrokken. Ik omhelsde mijn bruid en
bezegelde onze verbintenis door mijn lippen op de hare te drukken.
Eindelijk was het lot me eens gunstig gezind, dacht ik. Voor
het eerst in eeuwen was ik blij dat ik leefde. Ik genoot met volle
teugen en dankte het lot voor mijn onsterfelijkheid, ervan overtuigd
dat ik Beta zou kunnen overreden mijn donkere gave met
haar te delen. Ik zou haar tot mijn soortgenoot maken, en ze zou
tot in de eeuwigheid bij me blijven.
Zo zou het gaan, geloofde ik.
Hoewel ik popelde om mijn bruid naar onze slaapkamer te
dragen, besefte ik dat ze het verdiende om gefêteerd te worden.
Ze mocht dan een eenvoudige burger zijn, ze was ook veel meer.
Ongetwijfeld stamde ze van een oude koninklijke familie. Zo
zou ik haar aan de buitenwereld presenteren. Het was ook zeer
aannemelijk. Een familie die een vrouw als zij had voortgebracht,
moest wel koninklijk bloed door de aderen hebben
vloeien. Ze was eenvoudigweg perfect, met haar engelachtige
gezicht en die bijpassende gouden lokken. En die ogen. Die betoverende
donkere ogen…
Wat hield ik van haar. Mijn juweel. Mijn prinses.
Bij binnenkomst in de ridderzaal werden we verwelkomd
door fluit- en liermuziek. De koks laadden de tafels vol met de
gerechten die ze in korte tijd hadden weten te bereiden. De geur
van geroosterd vlees vulde de hal en deed alle aanwezigen watertanden.
Bier en wijn vloeiden rijkelijk.
Ik danste met mijn bruid.
Op haar wangen lag een blos van vreugde, maar de rest van
haar gezicht leek steeds bleker te worden.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen