39
Het feit dat hij nog altijd niet van zijn reis was teruggekeerd,
baarde me zorgen. De koning geloofde dat ik zijn zoon was, ook
al was dat niet zo. Hij hield zelden dingen voor me achter.
De wijze waarop ik bevelen uitdeelde, moet iedereen verrast
en geschokt hebben. Gewoonlijk was ik stil en teruggetrokken,
mits mensen me met rust lieten. Maar deze nacht had mijn gebruikelijke
sombere gelaatsuitdrukking plaatsgemaakt voor een
stralende glimlach, en gaf ik vrolijk mijn opdrachten.
Een uur later hadden de bedienden een prachtige roomwitte
jurk voor mijn geliefde gevonden. Ze hadden een bruidsboeket
voor haar gemaakt en zelfs vergeet-me-nietjes in haar haren gestoken,
waarvan de blauwe blaadjes even teer waren als Beta zelf.
De kok en de minstrelen waren gewekt om voorbereidingen
voor het aanstaande feest te treffen en de ridderzaal te versieren.
‘Je bent zo mooi,’ zei ik tegen mijn bruid, toen ze aan mijn zijde
kwam staan voor de priester. ‘Ik zou bijna denken dat dit
maar een droom is en dat ik straks weer eenzaam wakker zal
worden.’
‘Het is een droom,’ zei ze zacht. ‘Een droom die is uitgekomen.’
De kleine stenen kapel zat vol mensen: vreemdelingen, bedienden
en mensen die te bang voor me waren om weg te blijven.
Allen keken toe terwijl mijn geliefde en ik voor het altaar knielden.
Ze beloofde me eeuwige trouw; ik beloofde haar voorgoed
lief te hebben. De aanwezigen konden niet bevroeden wat deze
gelofte inhield als ze werd uitgesproken door een onsterfelijke.
Er zijn nog geen reacties.