‘Nee, ik…’ Ze beet op haar onderlip, alsof ze spijt had van
haar bekentenis. Kennelijk besefte ze dat liegen onnodig was, want ze vervolgde: ‘Ik ben naar binnen geglipt. Ik… Ik wilde u
zien. Ze zeiden dat u dood was.’
‘Nu weet je dat ik alleen maar sliep, zoals wij allemaal overdag
moeten doen. Maar ’s nachts heb ik een tomeloze energie.’
Ze fronste. ‘Dat herken ik. Ik heb ’s nachts ook meer energie.
Al is die niet tomeloos.’
‘O, Elisabeta, we lijken veel meer op elkaar dan je je kunt
voorstellen. Kom, laten we hier weggaan en ergens heen gaan
waar we rustig kunnen praten.’ Ik nam haar bij de arm, maar ze
verzette zich weer. Opnieuw keek ik haar aan. ‘Gisteravond voelde
je iets voor me, Beta. Nu ben je alleen nog maar bang. Welk
gevoel is waarachtiger? Op welk gevoel vertrouw je?’
Ze gaf geen antwoord, maar ging wel met me mee.
Door de stenen kapel leidde ik haar naar een kleine achterdeur.
‘En de bedienden die u hierheen hebben gebracht?’ vroeg ze.
‘Zullen die niet schrikken als ze terugkomen en zien dat u weg
bent?’ ‘Ze komen niet terug. Daarvoor hebben ze te veel geruchten
gehoord. Ze zijn bang voor me.’
Ze boog haar hoofd terwijl we naar buiten stapten, de nacht
in.
Ik leidde haar naar de weide, waar mijn hengst in zijn eentje
stond te grazen.
‘Graast hij ’s nachts?’ fluisterde ze. ‘Terwijl de andere paarden
op stal staan?’ ‘Op mijn bevel. Aangezien ik ’s nachts leef, is het logisch dat
mijn paard dat ook doet.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen