‘Een man. Een eenzame man, met het eeuwige leven. Een
prins die een prinses nodig heeft, Elisabeta. Een onsterfelijke. Ik
ben…’
‘…een ondode,’ fluisterde ze.
Het afgrijzen in haar ogen trof me als een dolksteek in mijn
hart. Wankelend deinsde ze voor me terug, met haar hand tegen
haar borst, maar het volgende moment hief ze die om haar vingertoppen
tegen haar hals te drukken, op de plek waar ik van
haar had geproefd. ‘U… U…’
‘Ik ben dezelfde man als gisteravond. Je hebt niets van me te
vrezen, Elisabeta.’
‘Niets te vrezen? Hoe kunt u dat zeggen?’ Met haar blik strak
op de glanzende marmeren vloer gericht deinsde ze verder achteruit.
Haar voeten, die de vorige avond bloot waren geweest,
waren nu in afgetrapte sandalen gestoken. Ze had een andere
jurk aan, van donkerpaars linnen. Eroverheen droeg ze een versleten
zwarte mantel met een kap. ‘U bent een duivel. Een monster.’ Ik kromp ineen, maar hield me voor dat ik me niet gekwetst
moest voelen door haar woorden. Ze kwamen voort uit angst en
onbegrip. ‘Ik ben geen monster. Ik ben een mens, zeg ik je.’ Ik
zwaaide mijn benen over de rand van de baar. ‘Wil je naar me
luisteren, zodat ik het je kan uitleggen?’
Ze hief haar kin, en met haar glanzende donkere ogen keek ze
me recht aan. ‘U zei dat u me kon genezen van de ziekte die mijn
dood zal worden. Het is toch monsterlijk om te liegen over mijn
leven? Over mijn… dood?’ Huiverend sprak ze het laatste
woord uit.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen