Blijkbaar was de koning niet op de hoogte van mijn toestand,
want anders had ik veilig op mijn kamer gelegen, in afwachting
van mijn nachtelijke wederopstanding. De koning had me wel
vaker zien slapen en wist dat ik weer tot leven zou komen. Hoe
hij dat voor zichzelf verklaarde, wist ik niet. Het enige wat ik
wist, was dat hij van me hield als van een zoon en me vertrouwde.
Dat ik opgebaard lag, betekende dat hij nog weg was, op de
geheime reis die hij de vorige dag had ondernomen. Zíj was er wel. Mijn geliefde Elisabeta. Haar zien huilen was
ondraaglijk. Ik tilde mijn hand op om haar haren te strelen.
Als door de bliksem getroffen schoot ze overeind. Met grote
ogen staarde ze me aan. ‘Print‚ meu? Mijn prins?’
‘Niet huilen, lief. Ik ben niet dood. Ik was alleen maar… aan
het slapen.’
‘U was ijskoud!’
Ik knikte en kwam langzaam overeind. Snel dacht ik na.
‘Wees niet bang. Dit, Elisabeta… Dit hoort bij het geheim dat ik
je heb beloofd te onthullen.’ Mezelf verwensend boog ik mijn hoofd. Stond ik echt op het
punt om mijn leven aan een vreemde toe te vertrouwen? Ja, dat
stond ik. Bovendien was ze geen vreemde, zoveel wist ik inmiddels.
‘Overdag slaap ik, en in mijn slaap lijk ik een dode man.
Maar dat ben ik niet.’
‘Wat bent u dan?’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen