In stilte vervloekte ik de oude man. Als hij toeliet dat ze zichzelf
van het klif stortte, bedacht ik in machteloze woede, zou ik
hem vermoorden zodra ik wakker was.
Ik hoorde zijn voetstappen wegsnellen over de rotsen. Daarna
hoorde ik niets meer. In Beta’s afwezigheid verloor ik het bewustzijn
waaraan ik me eerder had vastgeklampt.
Tot het vallen van de nacht drong niets meer tot me door.
Toen keerde het leven in me terug, zoals bij elke zonsondergang.
Bloed vloeide door mijn aderen; mijn huid tintelde; mijn longen
zogen zich vol met de eerste zuurstof sinds uren. Ik opende
mijn ogen.
Huilend lag ze op mijn borst. ‘Waarom? Waarom, wreed lot?
Waarom heb je me hoop gegeven, om me die meteen weer af te
nemen? Waarom heb je me liefde gegeven, om die te laten volgen
door de ergste pijn die ik ooit heb gevoeld? Waarom?’
Mijn overhemd was nat van haar tranen, die warm aanvoelden op mijn huid. Op dat moment besefte ik dat we niet langer
in de grot waren, maar in de privékapel van mijn zogenaamde
vader. Ik lag op een met kaarsen omringde baar. Niet in een
doodskist. Bloemen waren er niet.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen