19
‘De prins?’ In de stem van de man klonk verbazing door, en
angst. ‘Ga eens opzij, dan kan ik hem bekijken.’ Zijn adem beroerde
mijn gezicht, en zijn verweerde handen betastten mijn
borst, op zoek naar een teken van leven.
‘Hij heeft me gevraagd bij hem te blijven totdat hij wakker
wordt.’
‘Hij wordt niet meer wakker, kind. Hij is dood. De prins is
dood. Moge de Heer ons bijstaan.’
Ze huilde.
Ik voelde haar pijn door me heen snijden en hoorde haar tranen
op de stenen en op mijn lichaam vallen. ‘Hij kan niet dood zijn,’ bracht ze snikkend uit. ‘Dat kan
niet.’
‘Schei uit. Doe niet zo raar. Lieve hemel, wat zullen de dorpelingen
wel niet denken?’
‘Dat kan me niet schelen!’ riep ze uit. ‘Het laat me koud!’
Waarom had die oude idioot zo nodig moeten verschijnen?
Als hij niet was gekomen, zou ze aan mijn zijde zijn gebleven tot
ik bij zonsondergang was ontwaakt. Dan was er niets aan de
hand geweest. Maar door hem…
‘Waar ga je heen, kind? Wat doe je in ’s hemelsnaam?’
Uit de verte klonk haar stem. ‘Als hij dood is, ga ik hem achterna.
Dan wil ik niet meer leven!’
Er zijn nog geen reacties.