En daarna hebt u me gekust.’ Terwijl ze sprak, bracht ze haar hand
naar haar hals. Ongetwijfeld was de huid daar gevoelig.
‘Ben je flauwgevallen van angst? Of van begeerte?’ vroeg ik.
Had ook zij die explosieve kracht gevoeld toen haar bloed zich
had vermengd met het mijne? Was ze het door haar flauwte vergeten?
Of had ze de herinnering uit onbegrip verdrongen?
Ze boog haar hoofd. ‘Tegenwoordig val ik bij de minste opwinding
flauw. Vroeger was ik sterk. Oersterk. Als kind kon ik
harder rennen en hoger klimmen dan de meeste jongens uit het
dorp. Met vechten won ik ook meestal.’
Ik kon een glimlach niet bedwingen. ‘Dat geloof ik graag.’
‘Tegenwoordig ben ik zo verzwakt als een oude vrouw.’
Dat was zonde van een jonge vrouw zoals zij, maar ik begon
te begrijpen waarom ik zo’n sterke drang had gevoeld om haar
te redden dat ik zelfs mijn eigen plannen had laten varen. En
waarom ik een overweldigende honger had gevoeld om van
haar bloed te proeven.
Ik wilde echter zekerheid hebben. ‘Ben je ziek?’ vroeg ik. ‘Je
familie is dood, zei je. Hadden ze dezelfde ziekte als jij?’
‘Ik ben ziek, ja. Maar ik lijd niet aan de pest, zoals mijn familieleden.
Hun dood kwam plotseling en snel. De ziekte heeft hen
met een ongekende venijnigheid geveld.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen