Ik zal niet beweren dat ik niet bang was, want dat was ik wel. Vervuld van
angst wachtte ik af. Tegelijkertijd verheugde ik me op het zoete
niets wat hopelijk aan gene zijde op me wachtte. Ik had een lang
en bewogen leven gehad. Maar geen gelukkig leven. Onsterfelijkheid
was niet aan mij besteed geweest.
Daar lag ik, in afwachting van de zon en van mijn eigen dood.
Onder mijn rug voelde ik het koele, rotsige steen. Een fijne nevel
bedekte mijn gezicht en kleren. Met mijn ogen dronk ik de sterren
in, die langzaam vervaagden, terwijl het blauwzwart van de
nacht donkerpaars kleurde. Het zou niet lang meer duren.
Een uur, hooguit twee.
Vlak voor het ochtendgloren kreeg het razen van de waterval
bijval van vogelgezang. Met hun lied moedigden de vogels de
zon aan om aan zijn klim te beginnen. Ik luisterde anders naar
hun gezang dan ooit tevoren.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen