Schrijfwedstrijd Demyx opdracht 3 - Proloog
Verhaallijn 1: A tome of an ancient Empire
We gaan terug naar het oude tijden. Het grote Chinese keizerrijk was eeuwenlang één van de machtigste rijken in de hele wereld. Jarenlang hebben keizers hun macht over het grote land uitgesproken en het tot een groot, sterk rijk gemaakt, een rijk vol intriges en oude magie. Op het moment dat wij ons verhaal beginnen, wordt het Chinese rijk al enkele generaties bestuurd door een aantal wrede keizers. De momentele keizer en zijn zoon teisteren het Chineze volk en beschadigingen het aanzien van het rijk. Mensen lijden onder het strenge regime, waar de keizer en zijn zoon strak aan vast houden. Langzamerhand begint het protest onder de bevolking een beetje te groeien, maar niemand durft iets uit te halen, bang voor de macht van de keizer. De rebellen hebben maar één aanknopingspunt, één hoop op een betere toekomst. Het gerucht gaat dat de momentele keizer zijn eigen dochter heeft laten vermoorden, maar sommigen geloven dat ze nog leeft.
Min. aantal woorden: 500
Max. aantal woorden: 2000
Het bloed zit aan mijn handen van de man die nu onthoofd voor mij ligt. Het is voor zijn eigen bestwil, anders was hij toch alleen maar een gevangene van de keizer.
“Kom, Rowan, we moeten verder,” zegt Lee en ik knik.
Het is tijd om weer verder te trekken, tijd om na te denken over onze volgende zet, tijd om te rebelleren. Het bloed veeg ik af aan mijn bevlekte broek. Het is niet het eerste bloed dat ik vergoten heb. Het is een tijd van strijd, niet van oorlog, maar van sluiptochten. We worden onderdrukt, maar langzaamaan komen we steeds verder. Toch is er nog een lange weg te gaan, maar we hebben hoop.
“Waar zijn de anderen?” vraag ik aan Lee.
We trekken door een bos en we hebben verschillende kampen. Zo onopvallend mogelijk, want we kunnen het ons niet veroorloven om gezien te worden. De keizer heeft teveel macht en al veel te lang teveel macht. Tijd, daar is waar het om draait. De tijd is aangebroken om op te staan tegen het regime en met een harde hand tegen te werken.
“Die zijn al terug naar het kamp, ik ben hier blijven wachten totdat je die soldaat had neergehaald.”
“En je dacht er niet aan om me een handje te helpen?” vraag ik en hij schud grijnzend zijn hoofd.
Ik geef hem een duw tegen zijn schouder, maar het is vriendschappelijk. In tijden als deze is het belangrijk om degene waar je goed mee kunt opschieten dicht bij je te houden.
“Nee, want ik wist dat je het zelf wel aankon.”
Er speelt een glimlach op mijn lippen terwijl we verder lopen. In het begin leek dit bos één groot doolhof waar elke boom hetzelfde lijkt, maar nu voelt het vertrouwt aan. Ik kijk in de richting van waar het kamp ligt, maar ik hoor niet de gebruikelijke geluiden. De vogels die er normaal zijn fluiten niet meer en ook hoor ik geen stemmen.
“Je zei toch dat ze naar het kamp waren, Lee?”
“Er is iets mis.”
Gelijk komen we in beweging en rennen we het laatste stuk richting het kamp. Daar aangekomen zien we dat alles overhoop gehaald is en niet alleen dat. Er liggen lijken op de grond. Onze vrienden.
“Nee!” roep ik uit.
Ik ben perplex door het tafereel dat ik zie en ik sta stil. Lee staat naast me toe te kijken.
“Rowan?” hoor ik dan zacht gekermd en ik zie dat het Kai is.
Ik snel naar hem toe en ik kniel bij hem neer, want misschien kan ik hem nog redden. Door de tijd heen leer je wel hoe je wonden moet verzorgen en mensen er weer bovenop kunt helpen.
“Kai, vertel ons. Wie waren het die jullie aangevallen hebben?”
Ondanks dat het antwoord al bijna zeker is. Gespannen kijk ik hem aan, maar ik zie nu al dat hij ver heen is. Hij gaat het niet redden en dat doet verdomde pijn.
“De soldaten waren het.”
Gepijnigd sluit ik mijn ogen voordat de tranen opkomen. Dan hoor ik ineens een gorgelend geluid en ik open snel mijn ogen weer. Kai zijn laatste adem en dan zie ik hoe zijn ogen leeg worden.
“Lee…hij is dood,” mompel ik zacht.
Hij komt bij me staan en hij legt zijn hand op mijn schouder.
“We kunnen hier niet blijven, Rowan, we moeten weg. Nu.”
“Maar we kunnen ze hier niet achterlaten!”
Ik gebaar naar de negen anderen die er liggen. Ze zijn als een familie voor me.
“Dat kunnen we wel en dat moeten we doen. Als wij hier blijven is de kans groot dat de soldaten hier nog een keer komen kijken, voor het geval dat er nog anderen zouden zijn. En als we de lichamen meenemen, dan weten ze sowieso dat er anderen zijn.”
Hij heeft een punt, maar alsnog doet het pijn om ze los te moeten laten.
“We zullen vechten voor jullie,” zeg ik zacht.
“Al is dat het laatste wat we doen,” vult Lee aan.
Ik sta op en kijk voor de laatste keer het kamp door. Het is tijd om mensen los te laten en tijd om door te gaan, maar er is hoop en naar die hoop gaan wij op zoek. Het is namelijk niet iets, de hoop, maar iemand en daar gaan Lee en ik naar opzoek samen met de rebellen van de andere kampen.
Er zijn nog geen reacties.