"Eleanor, ga jij het bos in en haal voor ons bessen die we kunnen eten voor tijdens het avondeten," zei moeder met een autoritaire stem.
De laatste tijd had ik de neiging om dingen liever achterwege te laten, maar ik wist ook wel dat mijn moeder het nodig had sinds mijn vader overleden was. Het waren koude tijden waarin amper nog voedsel te vinden was. We moesten doortrekken, maar mijn moeder wilde het lichaam van mijn vader niet achterlaten. Mijn broer had hem begraven want mijn vader was nog geen drie dagen dood. Hij was gestorven door honger en we wisten niet eens dat hij zoveel honger had.
"Oké," gaf ik als antwoord.
Ik stond op van de grond en klopte de aarde van mijn kleding af. Niet dat het veel hielp, want we zwierven door een bos en sliepen op de grond. De vuiligheid was allang aangekoekt in onze kleding. Mijn broer lag op de grond en zijn ogen waren gesloten. Toch wist ik dat hij niet aan het slapen was, doordat zijn ademhaling daar te snel voor ging. Hij wilde er onderuit komen dat hij bessen moest halen en ergens begreep ik dat wel. Hij had van ons allen de beste band met onze vader. Hij moest het verlies nog steeds verwerken, maar ik had er niet lang bij stilgestaan. Hij was dood en nu moesten wij nog zien te overleven.

Ik liep zwijgend dieper het bos in, opzoek naar iets wat eetbaar leek. We hadden ook nog de kans om iets te eten wat giftig was, maar ook dat zou me op dit moment niet meer uitmaken. Sinds er oorlog was uitgebroken, was elke dorpeling gevlucht en maar weinigen hebben het vluchten overleefd. Overal lagen doden. Vermoord door de cyclopen. Sinds er mythische wezens onder ons waren, was de mensheid veranderd. Ze waren te sterk en wij konden niets anders doen dan zolang mogelijk hen af te weren totdat ze ons overwonnen. Een tak met doorns streek pijnlijk langs mijn arm toen ik teveel in gedachten gezonken was en niet meer oplette waar ik liep.
"Waar zijn die vervloekte bessen gebleven?" vroeg ik hardop.
Ook een gewoonte die je vanzelf ontwikkelde als je vaak alleen door het bos liep of amper sprak met je familie. Vanzelf voel je - je te alleen waardoor je tegen jezelf gaat praten. Zo ervoer ik het tenminste.
"Hierheen," hoorde ik ineens vanuit een hoek komen, maar ik kon niet goed plaatsen waar de stem vandaan was gekomen.
De stem had er in ieder geval voor gezorgd dat er een rilling over mijn rug liep. Ondanks dat ik weinig had om nog voor te vrezen, mede doordat ik het niet erg zou vinden als ik dood ging, zorgde de stem ervoor dat ik sneller liep en in een richting waarvandaan ik dacht dat de stem niet was gekomen. De stem had er in ieder geval voor gezorgd dat er een rilling over mijn rug liep. Ondanks dat ik weinig had om nog voor te vrezen, mede doordat ik het niet erg zou vinden
mocht ik dood gaan, zorgde de stem ervoor dat ik sneller liep en in een richting waarvandaan ik dacht dat de stem niet was gekomen. Waarschijnlijk was het mijn verbeelding
die een loopje met mij nam. Te weinig slaap in combinatie met honger waren niet de beste omstandigheden om mee te leven.
"Je gaat de goede kant op."
Abrupt stond ik stil en ik keek recht voor me uit, proberend of ik iets kon zien, maar ik zag niets wat ongewoon leek aan de omgeving. Toch draaide ik me om en koos ervoor om een andere richting op te gaan. Ik wilde niet het risico nemen om ergens in verstrikt te raken wat ik niet kende en ook niet wilde kennen. Die stem... het zorgde ervoor dat ik weer sneller ging lopen. De bomen leken erg op elkaar en ik moest goed in mijn achterhoofd houden welke kant ik straks zou moeten lopen om terug te komen bij mijn broer en moeder. Anders zou dat er ook nog wel bij kunnen, verdwaald raken. Het was me één keer eerder gebeurd en dat gevoel wilde ik nooit meer hebben. Ik voelde me nog meer alleen dan normaal en dat was drie weken geleden. Toen ik nog wel hoop had dat we het zouden redden en ergens terecht zouden komen waar we gewoon weer een leven konden opbouwen. Mijn ogen zochten de omgeving af, maar weer zag ik niets wat anders was. Toch kon ik mezelf nu niet kalmeren met de gedachte dat het slechts mijn verbeelding was. Zou er iemand anders in het bos zijn? Of beter gezegd, íets anders?
"Hallo?" sprak ik aarzelend, hopend dat er niemand anders antwoord zou geven.
"Ja, hallo," zei de stem weer, "je zoekt toch bessen?"
Moest ik nu toegeven? Misschien had hij me gehoord toen ik tegen mezelf sprak.
"Dat klopt, ik zoek bessen. Niet giftig als het kan, want anders heb ik er alsnog vrij weinig aan."
Ik hoorde een lachje en draaide me gelijk om. Het geluid kwam van achteren en het klonk niet menselijk. Oh nee...het was toch niet een mythisch wezen? Nee, die zou mij niet willen helpen.
"Dan weet ik wel waar je die kunt vinden."
Weer bezorgde de stem mij de kriebels en ik vertrouwde het totaal niet.
"Bedankt voor het aanbod, maar ik kan ze zelf wel vinden," zei ik en ik liep weg van de plaats waar ik stil was blijven staan.
Ik hoopte dat ik de goede kant op liep en ook zeker dat ik bessen zou vinden. Diegene wilde mij naar bessen toe leiden, dus ze moeten hier ergens in het bos te vinden zijn. De bomen gingen dichter bij elkaar staan waardoor het ook donkerder werd en ook de avond viel in. Toch kon je nog wel goed in de omgeving dingen onderscheiden. Ik moest die bessen snel vinden, want anders kon ik de weg al helemaal niet meer terug vinden. Wat was de weg om weer naar huis te gaan? Volgens mij naar links en daarna een stuk rechtdoor. Misschien nog een beetje rechts afbuigen. Ik zuchtte zacht en hoopte dat ik de weg terug kon vinden wanneer ik echt ging zoeken. In de verte zag ik twee lichtpunten opduiken. Even frons ik, want wat hier zou licht geven? Waren het mensen met zaklantaarns? Of misschien wel soldaten van de cyclopen. Nee, want dan had de grond wel getrild doordat ze zo zwaar. Ik keek naar de lucht tussen de bladeren door. Het zou niet al te lang meer duren voordat het echt donker werd. Mijn aandacht werd weer getrokken door de twee lichtpunten die voor een moment weg waren, maar al snel weer terug te zien waren. Ze bewogen de lichten. Ik onderdrukte gevoelens van angst en raapte mezelf bijeen. Ik liep met zekere passen naar de lichtpunten toe.
"Ja, kom maar deze kant op."
De frons op mijn voorhoofd werd nog groter en even aarzelde ik. Doorlopen zoals de stem zei of teruggaan? Waarom zou ik ook teruggaan? De stem kwam heel de tijd toch weer in de buurt. Ik besloot verder te lopen richting de lichtpunten en wanneer ik dichtbij genoeg was, gingen mijn ogen wijder staan. Ik keek recht in de ogen van een wezen. Dat waren de lichtpunten. Ze schenen een klein stukje voor zich uit. Wanneer ik verder keek naar de rest van het lichaam, zag ik een dun lijf. Het was een slang. Ik sprong achteruit van schrik toen ik realiseerde wat het was. Het werd erger toen ik het uiteinde van de slang zag. Waar een staart had moeten zitten, was een kop. De kop keek met een ruk mijn kant op en ook daar zag ik weer de lichtjes in. Het plaatje klopte niet. Een slang met twee koppen en ogen die licht gaven.

“Dit is een amphisbaena,” zei mijn moeder terwijl ze een plaatje aanwees in het boek.
Ik keek naar het plaatje terwijl ik de voordeur dicht hoorde gaan. Mijn vader was thuisgekomen van zijn werk.
“Als je er ooit eentje tegenkomt, moet je gelijk wegwezen. Deze slangen zijn niet zomaar slangen, maar een mythisch wezen.”
Mijn moeder wilde dat ik de gevaren kende, voor het geval er een oorlog zou uitbreken en wij moesten vluchten. Hoewel we dat niet verwachtten.
“Wat is er dan zo bijzonder aan?” vroeg ik haar.
“Dit mythische wezen heeft twee koppen. Als kop is het dus een kop en daar waar je een staart zou verwachten, zit ook een kop. De ogen geven licht en hij is giftig. Zodra je in aanraking komt met de amphisbaena, dan is je leven over. Uit de huid komen stoffen die bij jou in je huid trekken en dan sterf je na korte tijd.”


“Kom je, dan laat ik je de bessen zien,” kwam er uit de voorste kop en nu wist ik gelijk waarom het niet menselijk klonk.
Het was ook geen mens, maar een amphisbaena. Langzaam zette ik pasjes achteruit terwijl ik nog in de richting van het wezen keek. Zonder iets te zeggen, draaide ik me ineens om en zette het op een rennen. Achter mij hoorde ik bladeren ritselen als teken dat ik niet met rust gelaten werd.
“Hier komen, jij.”
Een schreeuw verliet mijn mond terwijl ik verder rende. In mijn lichaam had ik nauwelijks nog energie, waardoor mijn snelheid al snel verminderde. Ineens dook de amphisbaena voor me op en deinsde ik achteruit. Ik draaide me weer om en wilde wegrennen, totdat ik de beweging inzette en iets mijn enkel omvatte waardoor ik struikelde. Met een harde klap viel ik op de grond en toen keek ik verschrikt naar mijn enkel. De amphisbaena zat om mijn enkel gewikkeld en zijn tong flikkerde over mijn huid. Ik voelde pijn opkomen.
“Nee!” riep ik uit, “ga weg!”
Maar het was toch al te laat. Nu zou het gif al intrekken in mijn huid. Hij kroop verder omhoog langs mijn been en er drong meer pijn mijn lichaam binnen.
“Zie je die bes daar?” vroeg het wezen en ik keek in de richting waarin zijn ogen schenen, “je was zo dichtbij.”
Het leek alsof de tweekoppige slang me nog een hak wilde zetten, door me zo te jennen. Hij kroop nog verder omhoog en alles werd wazig. Hij kringelde over mijn rug heen en ik draaide me met moeite op mijn rug zodat de slang bijna geplet werd.
“Ik wil nog niet dood,” fluisterde ik tegen mezelf.
Hij hief zijn ene kop op en keek recht in mijn ogen. Weer flikkerde zijn tong naar buiten alsof hij verlekkerd naar me keek.
“Ik zal je wel helpen met een snellere dood,” zei hij en dat joeg alleen maar meer angst door me heen.
Nog meer pijnprikkels kwamen, maar ik vond het pas echt eng toen hij om mijn keel begon te draaien. De rondjes werden steeds krapper totdat ik nauwelijks nog kon ademhalen. Mijn ademhaling was piepend en ik hapte naar adem. Toen de amphisbaena nog strakker om mijn keel kwam te zitten, was ademhalen onmogelijk geworden. Ik lag stil op de grond en voelde hoe de druk op mijn borstkas groter werd.
“Sluit je ogen maar.”
Maar dat deed ik niet. Ik gaf mijn omgeving een laatste blik en ik probeerde alle pijn te negeren die ik voelde door heel mijn vergiftigde lichaam. Er kwam een verstikkend geluidje uit mijn keel en de wereld draaide voor mijn ogen. Ik sloot mijn ogen en vergat het wezen om mijn nek. En toen was alles voorbij terwijl mijn laatste gedachte was dat ik niet dood wilde en dat het mij niet gelukt was om avondeten bij elkaar te schrapen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen