Alleen op de wereld
Het thema was Mythische wezens (fabeldieren).
De foto is gemaakt door Tayfun Eker.
De ene voet wordt voor de andere geplaatst om ervoor te zorgen dat ik vooruit kom. Mijn voeten slepen over het gras en ik heb vrijwel geen energie meer over om verder te gaan. Toch dwing ik mezelf om te lopen en verder weg te gaan dan ik ooit ben geweest, om alles achter te laten wat ik ken.
Van jongs af aan had ik in hetzelfde dorpje gewoond omringd door familie, vrienden en andere dorpsbewoners. Iedereen voelde vertrouwd en bekend aan, en ik wist dat ik zonder hen niet zou weten wat ik aan moest. Het is voor mij een avontuur op zich om zo ver van mijn dorp verwijderd te zijn ook al was het niet geheel vrijwillig.
Voorzichtig blijf ik staan en kijk ik om me heen. Mijn hand leg ik tegen de stam van een grote dennenboom ter ondersteuning. Mijn voeten branden door het vele lopen en rennen, en mijn ogen prikken van vermoeidheid. Ik wil liggen, slapen en wakker worden om vervolgens te ontdekken dat het allemaal een droom was. Echter, ik weet dat zoiets niet zal gebeuren en dat het allemaal echt is en echt gebeurd is. Ik leun met mijn rug tegen de boomstam aan en zak naar beneden toe tot ik op de grond zit. Zo moe als ik ben, zak ik direct weg in een diepe slaap.
Een hard gegil vult mijn oren en verschrikt schiet ik overeind. De maan schijnt vanachter mijn gordijnen langs, maar het licht is te fel om alleen van de maan afkomstig te zijn.
Wederom hoor ik gegil en deze keer klinkt het dichterbij dan eerst. Ik haal mijn gordijnen opzij en staar naar het horrorspel dat buiten aan de gang is.
Huizen storten in elkaar door het vuur en een schaduw glijdt over de huizen tegenover me. Een grote gestalte schiet langs het raam en ik spring achteruit. Dat kon niet.
Het vuur bleef zich verspreiden en gegil weerklonk van alle kanten. Midden op de straat stond ik stil, niet wetend waar ik heen moest of wat ik moest doen. Een geluid doet me opschrikken en zo langzaam als mogelijk is, draai ik me om. Ik sta oog in oog met het beest.
Gillend schieten mijn ogen open en snel sla ik mijn handen voor mijn mond, angstig voor wat er allemaal kan komen. Nu ik weet wat er allemaal bestaat in de wereld, ben ik een stuk angstiger geworden.
Het breken van een tak alarmeert me en ik probeer me haast in de boom te verstoppen. Als ik het zou kunnen, zou ik de boom inklimmen, maar nooit was ik goed geweest in ergens inklimmen.
Een kinderlach is te horen en ik glimlach zwakjes. Twee dagen waren voorbij en nu al miste ik de schaterende lach van Jason en Gabriëlla, mijn engeltjes, nu letterlijk. Ik knipper met mijn ogen en weiger er nog langer aan te denken. Het doet me te veel pijn en het zal me te veel pijn blijven doen. Voor altijd zullen ze in mijn gedachten rond blijven spoken, hun gegil, hun gejammer en hun lege blikken. Mijn kleine broertje en zusje zijn er niet meer.
Het geklets en gelach van een kind gaat steeds verder weg in plaats van dat het dichterbij komt zoals ik in eerste instantie vreesde. Opgelucht haal ik adem en laat ik mezelf wat beter tegen de boom aanzitten. Tot nu toe valt het allemaal wel mee aangezien ik nog steeds leef.
Voorzichtig klauter ik overeind en blijf ik even stil staan. Mijn voeten hebben al veel moeten doorstaan de afgelopen dagen en het wordt er niet beter op de komende tijd. Ik heb geen flauw idee waar ik precies ben en hoe ver ik nog zal moeten lopen om bij een dorp of een stad aan te komen.
Dagen gaan voorbij waarbij ik enkel het minimale eet. Ik leef op het kleine beetje eten wat ik mee had kunnen nemen toen ik vertrok en wat ik onderweg vind. Na het gevoel te hebben dat ik weken, misschien zelfs maanden, heb gelopen, kom ik eindelijk aan bij een grote stad; de hoofdstad. De stad lijkt in mijn ogen gigantisch en zeker na zolang in de natuur te hebben geleefd. Ik weet vrij zeker dat ik er niet uit zal zien, maar het kan me momenteel vrij weinig schelen. Mensen moeten weten wat er is gebeurd en ik moet iedereen vertellen wat er in ons land rondwaart. Een wezen dat dood en verderf spreidt via vlammen. Een wezen dat niet hoort te bestaan. Een wezen die iedereen in mijn dorp heeft vermoord op mij na.
In een raam bekijk ik mezelf en zie ik hoe ik er inderdaad niet uit zie. Over mijn hele lichaam zit zwart spul wat zowel modder als as of roet kan zijn. In mijn ongekamde haren zitten takjes en bladeren vast en mijn krullen staan alle kanten op. Als ik verder loop door de stad, zie ik hoe mensen me aanstaren en me nawijzen. Als ik nog niet had geweten dat ik er niet uitzie dan was het me op deze manier wel duidelijk geworden. Een krantenkop trekt mijn aandacht en ik blijf stilstaan.
”Volledig dorp verwoest – Aanwijzingen wijzen op opzet.
Een week geleden is in het noorden van het land een klein dorp in vlammen opgegaan. Er zijn geen aanwijzingen die erop duiden dat iemand het heeft overleefd. De politie doet onderzoek naar de oorzaak van de brand. Momenteel wijst elke aanwijzing naar opzet en brandstichting. Het hele land is in rep en roer. Dit is niet de eerste keer dat er een dorp wordt aangevallen, maar het is de eerste keer dat het volledige dorp wordt verwoest. Bij de vorige aanvallen, waar ook vuur als wapen werd gebruikt, verklaarden ooggetuigen dat ze een gedaante over het dorp hadden zien vliegen. Een gedaante die op een draak leek. De regering weigert uitspraak te doen over deze verklaringen. Alle ooggetuigen zijn inmiddels niet meer te bereiken voor een betere verklaring. De politie houdt het voor nu nog op een snel rondtrekkende bende pyromanen die kleine dorpen als doelwit uitkiest. De bende lijkt zich te bewegen in de richting van de hoofdstad. Weet u wat er gebeurd is en heeft u aanwijzingen voor de politie, bel dan naar het alarmnummer.”
Ik wend mijn ogen af en schud mijn hoofd. Het was niet de eerste keer dat het gebeurde en er werd niks aan gedaan. Het was geen brandstichting en het was zeker geen bende pyromanen die de oorzaak waren van dit alles. Ik heb met mijn eigen ogen gezien wat het is en het is allesbehalve een mens.
Het gebouw lijkt me aan te staren zo groot als het is. In mijn hele leven heb ik nog nooit zo’n groot gebouw gezien, of überhaupt zo veel gebouwen bij elkaar. Het dorp waar ik woonde, was klein evenals de huizen. Ik was tot nu toe nog nooit in een stad geweest wat dit dus een hele ervaring op zich maakt. Terwijl ik mezelf moed aan het inspreken was, rijd een zwarte auto het plein op. Ik kan niet door de ramen zien wie er in de auto zit, maar het is vast een belangrijk iemand als je keek naar de auto. De auto is vele malen duurder dan de auto’s die ik gewend ben uit het dorp. Twee lachende kinderen stappen uit de auto en met moeite slik ik een brok in mijn keel weg. Een man volgt hen en hij is volledig in pak gekleed. Zo iemand moet ik waarschijnlijk hebben!
Snel loop ik naar de man toe. “Pardon meneer, zou ik u wat mogen vragen?” De man draait zich naar me toe en kijkt me afkeurend aan.
”Het spijt me, maar ik praat niet met zwervers.” Hij wil alweer weglopen, achter de kinderen aan.
”Meneer, het gaat om de verwoesting van het dorp in het noorden een week geleden. Ik, ik woonde in dat dorp, meneer, ik was erbij tijdens de brand. Ik heb alles zien gebeuren.” Wanhopig probeer ik zijn aandacht weer te trekken, maar de man schudt enkel zijn hoofd.
”Dat horen we iedere dag wel tien keer van mensen die uit zijn op de beloning. Het spijt me jongedame, maar je zal toch echt moeten vertrekken.” Hij loopt weg en met hangende schouders blijf ik staan.
Niemand vertrouwt me hier in de grote stad en ik moet slapen op straat. Iedereen kijkt me constant wantrouwend aan of ze halen hun neus op als ze me zien. Niemand schenkt enige aandacht aan me en ik had ook niet verwacht dat ze dat zouden doen. Wat ik wel had verwacht was dat mensen naar zouden luisteren en zouden willen weten wat er echt in de wereld rondwaart. Die verwachting is kapotgeslagen en gebroken. Het lijkt alsof ik alleen ben op de wereld, ook al zit ik middenin een grote stad vol met mensen.
Een schaduw valt over het gebouw voor me en mijn ogen worden groot. Dit schaduw heb ik eerder gezien en ik weet wat het betekent. De mensen om me heen wijzen ernaar en lijken niet te begrijpen hoe ernstig de situatie is tot een deken van vuur de stad begint te bedekken. Iedereen om me heen begint te gillen en te rennen, terwijl ik blijf staan.
”Een draak, het was een draak,” fluister ik voordat een deken van vuur me opslokt.
Reageer (1)
Wauw, heftig!
1 decennium geledenVerder lijkt het me ook maar niets om dood te gaan doordat er vuur op je gespuwd wordt...
Kun je wel lekker bbq'en! hahah oke dat slaat nergens op maar nou en.. :')
Goed geschreven!!!