One Shot 6) Schrijfwedstrijd Moore - Opdracht 1
‘I’m walking on suuhhnnsshhiinnneeee, whoeeeohoeehoeehw!’ Bler ik mee met de muziek die uit mijn oortjes komt. Terwijl ik op de maat huppel kijk ik naar de zon die zich al een beetje laat zien. Het is nog vroeg maar ik weet zeker dat het vandaag weer zonnig wordt. De lammetjes in de wei naast me sprinten achter elkaar aan. Ik grinnik om het tafereel. ‘Pardon.’ Hoor ik over de muziek van mijn iPod heen. Ik haal de oortjes uit mijn oren en draai me om. Voor me staat een klein oud vrouwtje, wat meteen een glimlach bij mij opwekt. ‘Kan ik u ergens mee helpen mevrouw?’ Vraag ik beleeft terwijl ik haar een nóg bredere glimlach schenk. ‘Och, kind. Ik heb zo lang gelopen. Ik moet nog maar een klein stukje maar-‘ Nog voordat ze haar zin af kan maken neem ik de zware boodschappentas van haar over. ‘Dankjewel meisje.’ ‘Geen probleem. Zullen we anders even op dit bankje zitten? Dan kunt u even uitrusten.’ Stel ik voor. Ze knikt en laat een opgeluchte zucht als ze op het bankje neerploft. Ze trekt een pijnlijk gezicht. ‘Gaat het wel?’ Vraag ik bezorgd. Ze knikt. ‘Ik ben al zo oud. Alles begint te kraken.’ Ze grinnikt. ‘Soms wou ik dat ik nog zo fris en fruitig als jou was.’ Zegt ze erachteraan. Ik trek een wenkbrauw op. Fris en fruitig? ‘Soms wou ik dat ik zo wijs en ervaringsrijk als u was.’ Zeg ik met een glimlach. Iets aan oude vrouwtjes sprak mij altijd erg aan. Ik had mijn oma’s nooit ontmoet maar ik had zeker genoeg verhalen gehoord om te weten dat ik ze graag had willen leren kennen. ‘Oh hou op.’ Lacht ze.
Minuten passeerden terwijl we beide diep in gedachten verzonken waren. Ondanks dat we stil waren, was het niet ongemakkelijk. ‘Ik denk dat ik het tochtje naar huis nu wel aan kan.’ Haar stem haalt me uit mijn gedachte. Ik knik en sta op terwijl ik de boodschappentas optil. Na een paar stappen lopen hoor ik de vrouw naast me al zwaarder ademen. Hoe heeft ze ooit dat hele stuk met de boodschappentas kunnen lopen? ‘Leuk hè, al die lammetjes.’ Zeg ik om de stilte te verbreken. ‘Ja. Dat is een van de leuke dingen in de lente.’ Ik knik. We lopen de hoek om en komen aan bij oud vrijstaand huis. ‘Zal ik even mee naar binnenlopen?’ Vraag ik terwijl ik naar de boodschappentas knik. ‘Dat zou erg lief zijn kind.’ Ik loop achter de vrouw aan het oude gebouw in.
De vrouw opent de deur en laat me binnen. Tot mijn verbazing is het aardig donker. Alle gordijnen zijn dicht. Een vreemde geur komt op me af. Ik knijp mijn ogen tot spleetjes zoekend naar afkomst van de geur. Misschien heeft ze al een paar dagen de ramen dicht gehad? ‘Zal ik de gordijnen even openen?’ Stel ik voor terwijl ik de boodschappentas in de keuken neer zet. ‘Is goed, kind. Mijn man ligt wel te slapen op de bank. Misschien wordt hij dan wel wakker maar dat is niet erg.’ Ik kijk over mijn schouder heen naar de bank en zie daar de silhouet van een mens liggen. Ik open eerst de gordijnen van de keuken en doe meteen het raam open. De frisse lente geuren vullen de keuken. Ik heb het gevoel alsof ik nu pas weer ademen kan. Ik loop alle ramen af en kijk vervolgens naar het resultaat. De huiskamer is gevuld met kleine schilderijtjes en stenenbeeldjes. Echt hoe je het huis van een oud vrouwtje inbeeld. ‘Lieverd wakker worden.’ Hoor ik de vrouw vanuit de keuken zeggen. Ohja, de man. Ik draai me om naar de bank. Met mijn hand bedek ik mijn mond, om een gil te voorkomen. Ik voel mijn benen in pudding veranderen terwijl mijn maag zich omkeert. Langzaam strompel ik achteruit. ‘Kom nou eens van die bank af.’ Moppert de vrouw terwijl ze de deken van haar man af legt. Heeft ze dan niet door dat hij… dat hij dood is?
‘Let maar niet op Henry, hij ligt al weken op de bank.’ Ze lacht terwijl ze weer terug naar de keuken loopt. ‘Al weken?’ Piep ik zacht. Wat moet ik doen? 112 bellen? Paniekerig kijk ik om me heen, alles om te voorkomen dat mijn blik weer naar de man gaat. Ik draai me vlug om en loop achter de vrouw de keuken in. Zodra ze mij ziet legt ze haar hand op mijn schouder. ‘Zeg kind eet je mee? Ik weet ook je naam nog helemaal niet.’ Voegt ze er in geschrokken aan toe. ‘Mila.’ Zeg ik vlug terwijl mijn blik naar de deur gaat. Ik wil hier zo snel mogelijk weg. ‘Is er iets?’ Vraagt ze als ze de tranen in mijn ogen opmerkt. Ik bijt op mijn onderlip om de tranen tegen te houden. ‘Och kind toch.’ Zegt ze voordat ze haar armen om me heen slaat. Heeft ze dan écht niet door dat haar man dood op de bank ligt. En zo te zien al voor een paar weken? En de geur. Hoe kun je leven in deze geur?
‘Uw man... Uw man is dood.’ Zeg ik zacht tussen het snikken door. Ze laat me abrupt los. ‘Dood?’ Ze begint te lachen. ‘Natuurlijk niet Mila.’ Weer grinnikt ze. Ze pakt drie borden uit de kast terwijl ze mij in ongeloof laat staan. Mijn hart klopt snel, nog even en ik heb een paniekaanval. De vrouw gaat rustig door met het dekken van de tafel voor drie. ‘Ik, ik moet even een telefoontje plegen.’ Mompel ik voordat ik via de voordeur het huis verlaat. Nadat ik 112 heb laten weten wat er aan de hand is loop ik weer naar binnen. Ze zouden zo snel mogelijk komen. De vrouw zit al aan tafel en glimlacht wanneer ik de kamer weer in loop. ‘Kom erbij kind. We hadden het net over je.’ Zegt ze terwijl ze naar de stoel naast haar kijkt. Twee borden zijn gevuld met brood, mijn bord is leeg. Plots begint ze te lachen. Ongemakkelijk schuifel ik heen en weer op mijn stoel. ‘Henry en zijn grapjes.’ Ze pinkt een traantje weg en haar gelach veranderd in een brede glimlach. Ze kijkt dromerig naar de stoel naast haar, alsof de stoel werkelijk bezet is.
Ik spring op als ik de bel hoor. ‘Ik ga wel.’ Zeg ik vlug. Ze knikt en eet haar brood verder op. Als ik de deur open ontsnapt een ingehouden zucht me. ‘Gelukkig.’ ‘U heeft gebeld?’ Vraagt de mannelijke ambulancemedewerker me. Ik knik en begeleid de twee verder naar binnen. ‘Wie zijn jullie?’ Vraagt de vrouw ze. Ik zie de vrouwelijke medewerkster naar de bank kijken en haar adem inhouden. Langzaam schud ze haar hoofd. ‘Ga maar even naar buiten.’ Vertelt ze me. Ik twijfel geen moment en verlaat het huis. Ik ga zitten op het bankje dat in de voortuin staat. Van binnen hoor ik geschreeuw. Het breekt mijn hart om de vrouw zo overstuur te horen. ‘Henry!’ Hoor ik de vrouw schreeuwen, haar stem lijkt dichterbij te komen. De twee ambulancemedewerkers hebben de vrouw stevig vast, ze slepen haar naar buiten. Ze stribbelt flink tegen voor zo’n klein vrouwtje. ‘Mila! Mila help me! Ze pakken Henry van me af! Ze pakken hem af!’ Haar hartverscheurende gejammer wekt tranen bij me op. Ik kan niets anders doen dan ze te laten gaan. De vrouw haar stem wordt zachter en voor dat ik het weet hoor ik de deur van de ambulance dicht slaan. Het is voorbij. Langzaam open ik mijn ogen weer. Ik haal diep adem en laat de geur van bloemen mijn neus vullen. Ik sta op en stop de oortjes in mijn oren. ‘I’m walking on sunshine.’ Mompel ik mee met de muziek.
Reageer (1)
je wint
1 decennium geleden