6th of June 1984
Het is donker. Mijn vader en ik kamperen in een groot bos in Maine. We hadden ver gelopen vandaag, mijn voeten doen pijn. Buiten waait de wind hard. Maar ik ben niet bang! Ik ben al negen jaar oud! Mijn vader komt de tent binnen, hij was nog even plassen. “Er is een storm op komst. Dat voel ik.” Hij staart naar buiten maar sluit dan toch snel de tent. Plots lijkt er koude en kille lucht onze tent te omsingelen. Alles beeft en schudt. Mijn vader houdt me stevig vast. Ik bedek mijn oren en knijp mijn ogen samen. Ik weet niet hoelang het heeft geduurd, als ik wakker wordt is het weer licht. “Wakker worden knul.” Mijn vader schudt mijn schouder zacht heen en weer. De tent staat open, ik gluur naar buiten. Het is een ravage. “We moeten een stadje zien te vinden. Het enige probleem is dat de auto niet werkt. En de dichtstbijzijnde stad is mijlen ver lopen.” Ik laat mijn schouders hangen. Ik wil niet meer lopen. Wat ruik ik nou? Ik snuif eens goed. “Ik ruik vers brood!” Roep ik enthousiast en ik loop richting de geur. Niet veel later kom ik op een verharde weg terecht. Een groot bord staat naast de weg. Ik lees het hardop. “Welcome to Storybrooke.”