Hoofdstuk8: De Mist van Angmar.
"Waar blijven ze?!" Schreeuwde Farin, die onrustig naar de lucht zat te kijken.
"Wij moeten een schuilplaats zoeken voordat de Nazgûl ons zien!" Schreeuwde Eradan naar ons.
"Kijk daar, een grot, snel voordat de Nazgûl hier zijn. De vogels passen er net in denk ik. Gauw!" Schreeuwde Eradan er nog achteraan toen hij naar de zijkant van de berg wees. Het was een ijzige grot die zeker minder koud zou zijn dan hier buiten.
Het duurde vele uren voordat de Nazgûl verdwenen waren, althans zo voelde het. Ondertussen was er een hevige sneeuwstorm komen opzetten en het was nacht geworden. Iedereen lag bedekt onder mantels tegen één van de vogels aan. Ik haalde een witte mantel uit mijn tas en sloeg die over mij heen. Toen dat gelukt was, raapte ik mijn staf op van de grond en kroop naar buiten om te kijken of de Nazgûl er nog waren.
Met een glimlach keek ik uit over de witte, en donkere wereld. En gelukkig waren ook de vage schimmen weg. Maar toen ik naar een andere berg keek, waren er vele orken op expeditie, opzoek naar iets of iemand. Maar dat was niet belangrijk, niet voor nu. Het was nog steeds een raadsel waarom de Nazgûl hier waren. Misschien dat een van De Wijzen dat wist, maar ik in ieder geval niet. Het was hoe dan ook een slecht voorteken. Gauw sloeg ik de witte capuchon met heldere blauwe elfentekens gemarkeerd, over mijn bruinkleurige haar. Even wierp ik een blik naar het genootschap die in diepe slaap tegen de adelaars aanlagen. Ik liep terug naar Kelatoch en ging haar zachtjes aaien. "De Nazgûl zijn weg!" Schreeuwde ik boven de storm uit. "We kunnen gaan. Ik haal de storm wel weg." Ik pakte nu ook een klein blauw boekje met een paar geheimzinnige letters erop uit mijn witte tas. Ik bladerde door het boek totdat ik een paar tekens groot gedrukt in het boek geschreven zag staan en daaronder een tekst, wat ook in het elfs stond geschreven:
Blaas deze storm weg, weg van ons genootschap en laat de zon door deze koude streken rijzen, brand weg ons obstakel, voor nu en voor straks. Aanvaard dit voorstel, en wij zullen zorgen dat het tegen de duistere macht zal worden gebruikt!
Het was alleen de barvrouw die opkeek, de dwerg en de man lagen allebei slapend tegen de adelaars aangedrukt. Zodra ik de spreuk had uitgesproken, kwam er een blauwe flits uit mijn staf, die ik omhoog hield. Dat licht begon na een paar minuten te doven. Ik hield mijn staf omlaag en keek naar de grijze wolken die steeds meer zuidwaarts trokken, en dus weg van ons genootschap. Ik keerde me om en zag Lucretia met een open mond naar mij kijken.
"Ik heb in die vijf jaar dat ik bij de steigerende pony werkte, nog nooit zoiets gezien!" Schreeuwde de barvrouw. Farin en Eradan stonden nu ook op. Farin liep naar mij toe en klopte op mijn rug.
"Goed gedaan, elfie!" Zei hij. "Nu kunnen we weer verder. Belaram, zijn jullie klaar voor vertrek?"
"Ja, wij hebben onze krachten goed herstelt. Maar we kunnen deze nacht beter afwachten."
Ik knikte. "Wat een uitzicht.. zo'n mooi gebied. Alleen zo jammer dat het zo'n slechte geschiedenis heeft.." Ik keek nog eens naar de lucht. Het was nu een heldere nacht, waar vele sterren zichtbaar waren. En grote witte bergen die boven de koude witte mist uitstaken. De drie adelaars kwamen nu ook naar voren. Kelatoch, zag ik met een angstige blik naar de zoekende orken kijken. Alsof zij er meer van wist. Maar het was nu niet het moment om ons daarover zorgen te maken. Ook niet morgen, of die dag erna.
Reageer (1)
Hmm, wat zouden die orks daar dan doen?
1 decennium geledenSnel verder!