Chapter 46
Ik kom aan in de tuin. Ik kijk rond. Het is doodstil, en pikkedonker. Ik klem mijn hand steviger om de appel. Ik loop verder. Arceus zou hier moeten zijn. 'Goedenavond, Altair,' zegt een stem achter me. Ik draai me met een ruk om, en kan nog net een knuppel ontwijken. Voor me staat Harim. Mijn bloed begint weer te koken. 'Jij! Hoe durf je?!' snauw ik hem toe. 'Het is geen kwestie van durven, het is een kwestie van doen. Ik hoor dat je de Appel aan Arceus wilt geven. Daar kan ik niet mee instemmen. De Appel is van Jubileus.' 'En van de tempeliers, neem ik aan?' voeg ik er nonchalant aan toe. Harim zucht. 'Je begrijpt het echt niet? Waarom blijf je onze plannen dwarsbommen? Wat heb ik jou ooit aangedaan?' Ik snuif even. 'Wat dacht je van Faramir? Je hebt mijn broer vermoord! Ik heb het volste recht om je te haten. Jij en je stomme organisatie onderdrukken de mensen. Denk je dat zo vrede ontstaat? Ben je echt zo stom, om daar in te trappen?' Harim komt dichterbij. Ik trek mijn zwaard, en druk het vliegensvlug tegen zijn keel. 'Waag het niet om nog een stap dichterbij te zetten, tempelier. Een stap, en ik snijd je keel door! Ik ben bereid tot het uiterste te gaan, als het moet!' Harim stapt naar achter. 'Dat is beter.' 'Is dat zo, Altair?' Ik kijk naar links. Gaspard komt aanlopen. Hij heeft zijn zwaard op me gericht. 'Geef me de Appel, en ik laat je gaan. Weiger, en sterf.' Ik stop de Appel veilig weg. 'Je denkt zeker dat ik gek ben? Ik weet wel wat jij van plan bent! Je wilt samen met Jubileus de wereld overnemen. Maar daar trap ik niet in. Je zult me moeten doden.' Gaspard knikt. 'En zo zal het zijn, assassijn. Harim, ga terug naar je post. Ik regel dit kleine akkefietje zelf wel even.' Harim lijkt er niet blij mee te zijn. 'Weet je het zeker? Hij is vaardig met een zwaard.' 'En dat ben ik ook, Harim. Maak je geen zorgen, het is zo gefikst.' Harim verlaat de tuin. We beginnen om elkaar heen te cirkelen. 'Het was dwaas van je, Altair, om hier weer terug te keren. Je had moeten weten dat ik hier ook zou zijn.' Ik slik even, en houd hem goed in de gaten. 'Niemand is perfect. Iedereen heeft zijn zwakke plek.' Gaspard haalt uit met zijn zwaard. Moeiteloos ontwijk ik hem. Gaspard wil weer aanvallen, maar ik ben hem voor. Ik maak een draai naar rechts, en raak hem in zijn nek. Hij zakt door zijn knieën, en grijpt naar zijn nek. Het is geen wond, slechts een snee. 'Niet slecht, assassijn. Maar ik zal je laten zien hoe een echte man vecht!' Hij haalt weer naar me uit. Ik spring naar achter. Als hij alleen maar gaat aanvallen, dan denk ik dat ik het wel snel kan afronden. Ik raak hem nog een paar keer flink in zijn zij. Hij kan nauwelijks op zijn benen staan. Ik heb hem verslagen. Ik voel het gewoon. Ik loop naar hem toe. 'Het is voorbij, Gaspard. Je bent verslagen.' Gaspard valt op de grond, Moeizaam rolt hij op zijn zij. 'Voor mij misschien, Altair. Maar dit is nog lang niet het einde. Je zult de Appel niet aan Arceus geven, omdat ik je meeneem!' Met zijn laatste kracht steekt hij me in mijn hart. Mijn ogen worden groot, en ik grijp naar mijn borst. Ik geef Gaspard een ram in zijn gezicht. Hij lacht nog een keer, voordat hij zijn bewustzijn verliest, en sterft. Moeizaam trek ik zijn zwaard uit mijn borstkast. Ik laat een schreeuw van pijn vrij. De pijn is ondragelijk. Maar ik moet de Appel aan Arceus geven. Moeizaam sta ik op, en haal de Appel uit mijn zak. De hemel wordt opeens fel verlicht. Het moet Arceus zijn. Het kan niemand anders zijn. Ik strompel naar het licht toe. Ademhalen wordt moeilijker. Ik moet volhouden! Voor me verschijnt een man, gehuld in een witte mantel. 'Goed gedaan, Altair. Ik ben trots op je. Je bent dapper geweest. Je hebt de wereld gered. Geef me nu de Appel, zodat ik hem veilig kan opbergen.' Ik knik, en strompel naar hem toe. Vlak voor hem zak ik door mijn knieën. Ik schreeuw nog een keer, van de pijn. Arceus komt naar me toegelopen, en knielt voor me neer. Hij tilt mijn hoofd op, totdat ik hem aankijk. 'Je bent sterk, Altair. Je kunt dit overwinnen.' Ik schud mijn hoofd. Ik raak in paniek. Ik ga dood. Dit is het einde. Er lopen al tranen over mijn gezicht. 'Nee...U begrijpt het niet...Ik ga dood!' 'Nee, dat ga je niet! Je bent een strijder, Altair.' Hij neemt de Appel, en bergt hem op. 'De enige reden waarom je de strijdt nu verliest, is omdat je niet in jezelf gelooft! Als je in jezelf gelooft, kun je alles aan. Denk aan je toekomst, Altair. Denk aan Maria! Wees sterk. Wees een strijder, en sta op.' Arceus staat op, en zet een paar stappen naar achter. De pijn is niet te harden. 'Sta op, Altair!' Met moeite kom ik overeind. Ik sta nog wat wankel op mijn benen, maar ik sta weer. Wat vreemd, de pijn lijkt minder te zijn geworden. Hijgend sta ik voor Arceus. Hij kijkt me aan. Zo te zien is hij tevreden. Ik veeg het zweet van mijn voorhoofd. 'Je bent sterk, Altair. En deze dienst zal niet onbeloond blijven. Ik zal je een wens schenken. Gebruik hem voor jezelf, of iemand anders. Morgen zal ik hier weer verschijnen. Dan mag je me je wens vertellen, en die zal ik in vervulling laten gaan.' Dat gezegd te hebben, verdwijnt hij weer in de donkere nacht.
Reageer (1)
wait what?! NOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
1 decennium geledenje mag niet hier stoppen!!! mag niet mag nieru... oke typtyfus!! ga verder verder verdder allaalalala ik hou van dit verhaal!