Chapter 45
Ik weet niet hoelang we al kruipen. Volgens mij zijn we verdwaald. 'Ik zie licht,' hoor ik Maria zeggen. Gelukkig. Ik kan het ook zien. Het is helemaal aan het einde van de tunnel. We kruipen verder. Ik hoor iets ruisen. 'Stil eens,' zeg ik tegen Maria. Ze stopt met kruipen. 'Wat is er?' fluistert ze. 'Ik hoor iets...Het is de zee! We zijn bij de zee.' Ik hoor Maria zuchten 'Oh, gelukkig. Ik ben deze duisternis meer dan zat.' Ik kruip langs haar. 'Ik ga eerst. kijken of de kust veilig is. Ik zal je wel een teken geven als je naar buiten kunt komen.' Ik kruip verder. Het licht wordt feller. Eindelijk ben ik buiten. Ik knijp mijn ogen even dicht. Het licht is fel, en ik kijk ook nog eens recht in de zon. Na een paar seconden ben ik eraan gewend. Ik kijk rond. Ik zie niemand staan. Ik hoor gehinnik. Meteen draai ik me om. Meteen ben ik verbaasd. Het is Brego. Wat doet hij nou weer hier? 'Brego?' Hij komt naar me toe gelopen. Ik steek mijn hand uit, en hij snuffelt eraan. Hij hinnikt zachtjes. 'Wat doe jij hier, jongen?' Ik druk een kus op zijn neus. 'Maria, kom maar. De kust is veilig.' Maria komt uit de tunnel gekropen. Ze loopt naar me toe. 'Is dit je paard? Is dit Brego?' Ik knik. 'Ja, dat klopt. Is hij geen plaatje? En sterk is hij ook. Hij is echt een wonderpaard.' Maria drukt een kusje op mijn wang. 'Wel toepasselijk. Een wonderpaard, bij een wonder van een man.' Ik kijk haar aan. Ze glimlacht. Ik grinnik, en kus haar. 'Hey, ik ben nog maar een jongetje.' Ze vleit zich tegen me aan. 'Dat zou je anders niet zeggen.' Ik zucht, en sluit mijn ogen. Zo blijven we een tijdje staan. Brego duwt zijn neus tegen mijn kin. Ik schrik op uit mijn gedachten. Natuurlijk, we moeten naar Masyaf. Ik laat haar los. 'We moeten maar eens beginnen met rijden. Als we doorrijden, zijn we rond middernacht in Masyaf.' Ik til haar op Brego. Dan ga ik achter haar zitten. Ik geef Brego de sporen, en we rijden naar Masyaf.
Het is pikkedonker, als we in Masyaf zijn aangekomen. Ik kijk rond. Wat vreemd. Waar zijn de wachters gebleven? Ik kijk naar het kasteel. Er branden geen fakkels. Het is pikkedonker in het dorp. Wat is hier aan de hand? Er klopt hier iets niet. Maria wil afstappen, maar ik houd haar tegen. 'Niet zo snel. Er klopt hier iets niet. Er zijn geen wachters. Dat hoort niet. Er horen altijd wachters te staan. En er brandt nergens licht.' Ik laat Brego wat verder lopen. Opeens stopt hij. Hij hinnikt zenuwachtig, en loopt naar achter. 'Ho jongen. Rustig maar. Wat is er? Is er iets mis?' Hij duwt zijn oren naar achter, en trappelt onrustig in het rond. We moeten wel afstappen. En er is iets goed mis. Zelfs Brego voelt het. Ik stap af, en help Maria met afstappen. 'Altair? Wat is er aan de hand?' 'Ik weet het niet,' fluister ik terug. Ik pak Brego bij de teugels, en begeleidt hem naar een bebost gedeelte. Hij wordt meteen een stuk rustiger. Ik bind hem vast aan een boom. Ik loop terug naar Maria. Ik pak haar hand vast. 'Ik ga eerst, en jij volgt. Goed?' Ze knikt. 'Oké.' We lopen achter elkaar het dorp in. Het is muisstil. Je hoort helemaal niks. Geen vogels, geen krekels, geen schapen, helemaal niks. Ik kijk rond, en luister of er iets is, maar ik kan niks ontdekken. Langzaam lopen we naar het kasteel. Wat is hier toch aan de hand? Waar is iedereen gebleven? We komen aan bij het kasteel. De poort is open. Dat klopt ook niet. We lopen naar binnen. Geschokt blijf ik staan. Nee, dit kan niet waar zijn. Er liggen allemaal doden op de binnenplaats. Wat is hier gebeurd? Ik zie Ardeth liggen, en nog wat bekenden. Ik zie Rafiq, mijn leraar. Ze zijn allemaal dood. Ik schud mijn hoofd. Ik hoor Maria geschokt haar adem inzuigen. 'Altair...' Mijn knieën beginnen te knikken. Ik voel dat ik op de grond zak. Ik kijk naar de grond. Al mijn vrienden, mijn leraren...Dood. Mijn ogen beginnen te prikken. Voor ik het weet, ben ik aan het huilen. Dit is verschrikkelijk. Ik heb ze in de steek gelaten. Ik had ze kunnen redden! Maar ik deed het niet. Ik was er niet! En nu is iedereen dood, allemaal dankzij mij. Ik voel een hand op mijn schouder. Ik word ergens tegen aan gedrukt. Ik ken het gevoel. Het is het gevoel van een warm, zacht vrouwenlichaam. Ik druk me tegen haar aan, en begin nog harder te huilen. 'Ik had ze kunnen redden, Maria! Ik had ze kunnen redden. Dan zouden ze nog leven. Maar ik was er niet...Ik heb ze in de steek gelaten!' Ze drukt een kus op mijn voorhoofd. 'Altair, kijk me aan.' Met betraande ogen kijk ik haar aan. 'Het is niet jouw schuld. Jij wist niet dat dit zou gebeuren. Wie weet wat hier gebeurd is! Misschien was het een heel leger van tempeliers, en hadden ze je overrompeld.' Ik tril nog steeds, maar huil niet meer. 'Het is jouw schuld niet, Altair. Dit ligt totaal buiten jouw macht.' Ze helpt me overeind. Ik veeg mijn laatste tranen weg, en haal mijn neus. 'Kom, we moeten naar binnen.' Ik zucht. Wat als daar nog meer doden liggen? Ze pakt mijn hand, en leidt me naar binnen. Mijn nachtmerrie wordt werkelijkheid. Hier liggen ook doden. Niet alleen assassijnen, ook de vrouwen van de tuin. Ik kijk rond, maar ik zie Tarkan niet. Waar is hij? Hebben ze hem meegenomen? 'Altair...' Ik kijk naar boven. Het is hem! Het is Tarkan. Ik ren de trap op, naar boven. 'Meester, ik kom eraan!' Ik hoor dat Maria achter me aan komt. Ik kijk rond. Dan zie ik hem liggen. Hij hangt tegen de muur aan. Hij is gewond, zo te zien. Hij bloedt hevig. Ik kniel bij hem neer. 'Meester, spreek tegen me. Ik smeek het u. Wat is er hier gebeurd.' Hij hoest even. 'De tempeliers hebben ons aangevallen. Ze kwamen totaal onverwacht. We hadden geen tijd meer om te reageren. Ze waren natuurlijk opzoek naar de appel. Ze waren met teveel...Heb je de appel?' Ik knik. 'Ja, die heb ik.' Ik haal hem uit mijn buidel. 'Goed zo. Ga naar de tuin. Daar zal Arceus verschijnen. Hij zal je vertellen wat je ermee moet doen. Dat is alles wat ik weet. En ik zie dat je Maria hebt meegenomen?' Verbaasd kijk ik hem aan. 'Hoe weet u...' Hij steekt zijn hand op, en ik zwijg. 'Het doet er niet toe. Ga naar de tuin toe, en snel. Ik weet niet hoeveel tempeliers hier nog zijn. Ik weet niet waar Gaspard nu is. Je moet nu naar de tuin toe!' 'Maar meester, wie verzorgt u dan?' Maria pakt mijn hand vast. 'Ik zal doen wat ik kan voor hem. Maar je moet nu naar de tuin gaan.' Ik knik, en sta op.
Er zijn nog geen reacties.