Tweede Windvlaag
Let niet op het belachelijke, geforceerde boek. Soms heb ik de neiging dingen er nogal dik bovenop te leggen. *kruipt weg in een hoekje en doet erg haar best om onzichtbaar te worden*
Halleluja, ik ben echt zo logisch soms.
In de kerkers was het donker en kil. Ik voelde nu toch wel een beetje de rillingen over me heenlopen, maar de twee mannen die met de hand op het zwaard achter me liepen stelden me dan weer een beetje gerust. Het was doodstil, op het zachte gedrup van water na. Tenminste, ik nam aan dat het water was.
Gek. Ik had toch op zijn minst een hoop gekerm verwacht. Maar misschien hadden de mensen die hier zaten daar de kracht niet meer voor.
"Hierheen," beval één van de soldaten. Hij ging me voor naar een specifieke cel, terwijl de ander zwijgend achter me aanliep. Het licht van zijn fakkel flakkerde geheimzinnig tegen de donkere muren.
"Je mag door de tralies kijken," zei hij. "Maar probeer niet naar binnen te gaan. Dat gaat trouwens toch niet lukken, want je hebt geen sleutel."
Ik knikte en gluurde tussen de spijlen door. Even moesten mijn ogen wennen aan het schemerduister, maar toen zag ik hem. Helemaal tegen de achterwand, zijn beide polsen aan de muur geketend. Hij keek op toen hij de stemmen van de bewakers hoorde, en zijn blik kruiste die van mij.
Ik hield mijn adem in. Ik had een woest gezicht verwacht, vol littekens en misschien wel een ooglapje of iets in die trant. Maar het was nog vrijwel intact, en de blik in zijn donkerbruine ogen was kalm.
Kalm, maar niet verslagen. Er lag sluwheid in die blik, een sluwheid die de rillingen over mijn ruggengraat deed lopen. Mijn vader had gelijk, deze man was gevaarlijk. Het was goed dat hij was opgesloten.
"Genoeg gekeken?"
"Bijna," antwoordde ik de barse vraag van de soldaat. Mijn nieuwsgierigheid was nog steeds niet bevredigd, ik wilde weten hoe zijn stem klonk. Of die anders zou zijn dan de mannen uit het paleis. Vast wel.
"Hallo," zei ik. Ik wist zo gauw niets beters te verzinnen, en het maakte eigenlijk ook niet uit. Ik wilde hem gewoon horen praten.
"Goedendag, milady. Hoe maakt u het?"
Zijn stem was een beetje schor, waarschijnlijk omdat het lang geleden was dat hij voor het laatst iets te drinken had gehad. Verder klonk hij redelijk normaal. En zijn beleefdheid was opmerkelijk. Ik vroeg me af of hij misschien met me spotte, maar als dat zo was, wist hij het goed te verbergen. Wel keek hij me nog steeds onbevreesd aan.
Ik vroeg of hij wist wie ik was.
"Natuurlijk." Hij grijnsde even. "Dat ligt voor de hand."
"Oh ja?"
"Wat kan een mooi jong meisje als jij anders zijn dan een prinses? Zeker met die jongens daar." Hij gaf een licht knikje in de richting van mijn begeleiding. Zijn zwarte lokken dansten daarbij, en voor het eerst viel het me op dat er kralen in zaten. Het was een vreemd detail, dat niet helemaal leek te matchen met de situatie. Hij zag er niet uit als een misdadiger.
Ik glimlachte een beetje zenuwachtig. Wat hij zei, bezorgde me de kriebels. Misschien moest ik maar weggaan, voordat... Iets. Het klopte niet.
Ik wilde zeggen dat ik wegging, maar wat ik zei was: "Goed geraden."
"Dat dacht ik al. Nu jij," grijnsde hij.
"Ik?"
"Ja, jij bent aan de beurt. Om te raden," verduidelijkte hij.
"Oh..." Ik beet op mijn lip. "U bent... een piraat."
"Oh, werkelijk?" De klank van zijn stem was nu wel degelijk spottend. "Wat knap opgemerkt. Maar weet je ook wélke piraat?"
"Hoe moet ik dat nu weten?"
"Tja..." Hij trok een schouder op. "Wellicht had je van me gehoord."
"Nee, sorry. Ik heb geen flauw idee." Had ik nu maar wat beter opgelet tijdens geschiedenis. Of aardrijkskunde. Of.... Waar leerde je dit soort dingen? Roddels, waarschijnlijk. Ik had me meer onder het volk moeten begeven....
"Komt u maar terug als u het weet." De beleefde aanspreekvorm stond in schril contrast met wat hij zei, en de manier waarop hij het zei. Ik had plotseling zin om die grijns van zijn gezicht te vegen.
"Ik ben bang dat u tegen die tijd niet meer leeft," zei ik venijnig en draaide me met een ruk om. "Kom. We gaan."
"Eindelijk," bromde één van de soldaten, die me uit de buurt van de cel duwde. Ik liep gewillig mee, trappelend van ongeduld om deze lugubere plek te verlaten.
Sommige mensen verdienden nu eenmaal niet beter. En ik was niet één van hen.
Eenmaal weer boven, haalde ik opgelucht adem en wierp een blik uit het raam. Nog steeds storm, dus van naar buiten gaan was geen sprake. En dat terwijl ik nu niets liever zou willen dan de frisse lucht inademen na de bedompte kerkers.
"Stomme piraat," mompelde ik. Wie dacht hij wel dat hij was? Dat zelfs ik, een vooraanstaande prinses, van hem gehoord zou moeten hebben!
"En, beviel het bezoek aan de kerkers je?"
Ik keek op en zag mijn vader, die met een geamuseerde blik in zijn ogen op me af liep. "Heel anders dan je gewend bent, niet?"
"Best wel," mompelde ik. "Heb je al besloten wat je met hem gaat doen?"
"Ja," zei mijn vader grimmig. "Hangen zal hij, morgenvroeg. Het is tijd om voor eens en voor altijd duidelijk te maken waar het op staat."
Ik slikte. Het was lang geleden dat er voor het laatst iemand opgehangen was. Mijn vader was een zachtmoedig man, anders dan veel van zijn voorvaderen. Ik vroeg me af wat er nu veranderd was.
"Het staat in de wet, liefje." Hij glimlachte weer, geruststellend. "Ik was het even vergeten vanochtend. Maar geloof me, dit is het enige wat we met dit soort tuig kunnen doen. Het volk zal blij zijn met een verzetje," voegde hij er bitter aan toe.
"Ik snap het," knikte ik. Wat maakte het eigenlijk ook uit? Ik had er niets mee te maken. "Ik ga naar mijn kamer, als je het niet erg vind."
"Wat ga je doen?"
Ik haalde mijn schouders op. "Ik weet niet. Lezen?"
"Vergeet je je harplessen niet?"
Ik grimaste. Het idee van mijn ouders om me op harples te doen, had ik altijd al belachelijk gevonden. "Nee hoor." Ik zou het niet vergeten - of ik ook daadwerkelijk zou oefenen, was een tweede.
"Dan is het goed. Maak je verder alsjeblieft niet al te druk om de gevangene, hij is weg voordat je het in de gaten hebt."
"Mooi zo." Ik glimlachte niet erg gemeend en liep naar mijn kamer.
Boven in de gang kwam ik Michaël tegen. "En, hoe was het om een piraat in levende lijve te zien? Heeft 'ie je lekker bang gemaakt?"
Ik wierp hem een dodelijke blik toe. Hoewel hij erg op zichzelf was, vond hij het zo nu en dan toch net iets te leuk om mij te plagen. Maar ja, daar was hij dan ook mijn grote broer voor.
"Enorm," spotte ik. "Ik ga nu lekker diep wegduiken onder de dekens, bibberend van angst, en iedereen neerslaan die probeert mijn kamer binnen te komen, dus pas maar op jij."
"Oh, jeetje. Dan zal ik je maar niet storen. Veel plezier in nachtmerrieland."
"Van hetzelfde."
Hij ging zijn kamer binnen en ik de mijne. Eenmaal binnen liet ik een opgeluchte zucht ontsnappen. In weerwil met mijn spottende woorden, hadden die paar minuten in de kerker me toch wel bang gemaakt. Niet te veel natuurlijk. Maar genoeg om me te doen twijfelen aan mijn dappere woorden van die ochtend. Misschien had ik toch liever regen dan duisternis.
Ik liep naar mijn enorme, eikenhouten boekenkast en liet mijn ogen over de titels glijden. Van alles en nog wat had ik, van gedichtenbundels tot liefdesromannetjes en van leerzame boeken tot reisverhalen.
Reisverhalen... Ik pakte het boek dat ik naar mijn idee nog het minst vaak gelezen had en dat er aantrekkelijk uitzag. Nu ik erover nadacht, misschien had ik het überhaupt nog nooit gelezen. Snel liet ik mijn ogen over de samenvattingtekst glijden. Het ging over een meisje op een schip, dat werd overvallen door piraten. Zodra ik dat laatste woord las, huiverde ik en voelde tegelijkertijd mijn nieuwsgierigheid opspelen. Ik kon er niets aan doen, het onderwerp fascineerde me nog steeds. Nonchalant sloeg ik het boek open en las de eerste paar zinnen.
Mimi was een mooi, maar naïef meisje dat met haar vader naar Amerika reisde. Alles ging goed, tot op die ene dag... Die vervloekte dag...
Al lezend plofte ik in de sofa neer. Het was een spannend verhaal, dat zeker, maar mijn afkeer ervoor groeide met de minuut. Hoe kon iemand zo dom zijn? Binnen enkele dagen al was Mimi volledig verwikkeld in de wereld der piraterij. Zo stom was zelfs ik nog niet, hoe nieuwsgierig ook. De schrijver leek gelukkig mijn mening te delen en liet telkens doorschemeren hoe dom hij haar vond, iets wat op den duur ook irritant werd. Het was alsof de schrijver mij als lezer een les wilde leren: vertrouw nooit een piraat. Net alsof hij me vandaag had gadegeslagen en dit verhaal speciaal voor mij had geschreven. Best eng eigenlijk.
Toch bleef ik doorlezen, want ik wilde weten hoe het afliep. Zou ze nog te redden zijn uit de klauwen van de piraten? Daar zou hoe dan ook een hoop voor nodig zijn.
Ik was zo verdiept in mijn boek, dat ik de tijd compleet uit het oog verloor. Dus toen mijn moeder me zeer geërgerd persoonlijk kwam halen om me naar de muziekkamer te brengen, keek ik met gepaste beschaamdheid op en probeerde het boekje weg te moffelen voor ze het zou zien.
"Wat lees je?"
"Niets," zei ik gauw. Oeps, verkeerd antwoord. Ik had natuurlijk moeten zeggen dat ik zo'n leerzaam boek aan het lezen was, die ze me altijd aanraadde. Nu rook ze natuurlijk onraad.
"Laat eens zien." Bevelend stak ze haar hand uit. Met tegenzin legde ik het boekje erin.
"Piraten, hm?" Ze keek me fronsend aan. "Ik hoop niet dat dat bezoekje aan de kerkers vanochtend je op ideeën heeft gebracht."
"Nee, nee, natuurlijk niet," zei ik snel. "De schrijver is trouwens erg negatief over ze, kijk zelf maar."
Ze keek nog eens goed naar het boekje en haar gezicht ontspande. "Ah, Damien Georgsen. Dat is goed, Madeleine. Had dat meteen gezegd; ik heb beslist niets tegen zijn werk. Maar nu, hop naar harples. Je lerares wacht op je."
Reageer (3)
Ah waarom heb ik nooit verder gelezen? DIt is goed, erg goed. Gosh hoe kan ze nou niet weten wie Jack Sparrow is
1 decennium geledenJe hebt een nieuwe abo
1 decennium geledenIk vind dat je een fijne schrijfstijl hebt, en dat je je goed kan verdiepen in het verhaal. Ik smacht naar meer
SNEL VERDERRR!
1 decennium geleden