Foto bij Eerste Windvlaag

Setting: Sappine (buurkoninkrijk van Afeela), de Eerste Dimensie


Ik wil even waarschuwen dat het alweer een tijdje geleden is dat ik dit (dat wil zeggen, het hele verhaal t/m hoofdstuk 13) geschreven heb. Ik zet het met name online voor bepaalde personen (ahem), en weet dus niet of ik overal nog 100% achter sta. Oké dit is een nutteloze opmerking, maar ik moest het toch even kwijt ^.^

De dag begon vreemd, vervolgde vreemd, en eindigde nog veel vreemder.
Achteraf zou ik zeggen dat de vreemdheid van deze dag nog niets was, helemaal niets in vergelijking met hoe het verder zou gaan. De dagen die zouden komen, de weken, de.... Maanden?
Voorlopig was het gewoon.... Vreemd.
Het was een stormachtige dag. Ik herinner me het moment dat ik naar buiten keek en dacht: alweer onweer?
Het weer zat me niet mee de afgelopen dagen.
Toch opende ik alle gordijnen zo wijd mogelijk, om toch maar zoveel mogelijk grauw daglicht mijn kamer in te kunnen doen stromen. Het was daarbij fijn dat mijn ramen zo groot waren, hoewel de troosteloze aanblik erdoor versterkt werd. De regen kletterde langs het chique glas naar beneden.
Ik probeerde niet te denken aan arme gezinnen in het dorp die stuk voor stuk geen glas voor hun ramen konden betalen, en zodoende moesten kiezen tussen vlagen koud water dat naar binnen geblazen werd, of schemerige duisternis.
Ik zou voor het duister gaan. Dan kon je tenminste nog doen alsof je een geheime, spannende nachtmissie had, fluisterend plannen bespreken boven het kaarslicht. Regen was gewoon... Koud.
Koud en nat.
De jurk die ik uitkoos, was dan ook lang en van een dikke stof die mijn lichaamswarmte hopelijk goed vast zou kunnen houden. Met een lichte huivering zette ik mijn kroon op; het metaal voelde koud en onverbiddelijk aan tegen mijn hoofd, dwars door mijn lange haren heen. De zilveren ketting om mijn nek leek alle warmte uit me te zuigen.
Maar ja, mijn moeder zou het me niet in dank afnemen als ik die dingen achterwege liet.
Het glanzende goud van het medaillon herinnerde me onwillekeurig aan mijn droom van vannacht. Een rare droom was het geweest, vol razende bewegende beelden en kolkende gevoelens. Ik herinnerde me slechts flarden.... Iets van een gevecht... Koude druppels die in mijn gezicht sloegen...
Dat laatste had ongetwijfeld te maken met de luidruchtig neerstromende regen.
Ik zette het van me af en kamde zorgvuldig mijn haren, die ik vervolgens in een elegant kapsel opstak. Enkele speelse lokken ontsnapten en vielen koppig voor mijn gezicht, glinsterend zilver in het grauwe ochtendlicht.
Wauw. Van ellende begon ik nog te rijmen ook. Dat gebeurde nou altijd.
Mijn vader zei dat ik een geboren dichteres was. Mijn moeder zei helemaal niets, maar keek afkeurend naar het zoveelste servet dat ik had vol gekliederd met onzinnige woorden en zinnen. Dichten moest je aan de hofdichters overlaten, en je moest er al helemaal niet je tijd aan verspillen tijdens het eten. Eén van de vele regels bij ons aan tafel.
Ik staakte mijn pogingen mijn haar in het gareel te krijgen en liep naar de rijkversierde, houten deuren die toegang gaven tot mijn vertrekken. De knellende, rozige schoentjes maakten vrijwel geen geluid op het dikke tapijt.
Naar buiten, de gang door. De trap af, een klein meisje alleen in de grote ruimte. Nee, wacht, niet alleen. Er liepen enkele bedienden.... Een schoonmaakster... Een kleine, sierlijke kat....
"Goedemorgen, Lizzy," zei ik tegen haar.
Ze keek even op bij het horen van mijn stem, mauwde zachtjes als een antwoord op mijn groet, en vervolgde toen haar weg naar boven. Ik glimlachte en liep in de tegenovergestelde richting. Lizzy deed altijd haar eigen ding, en dat werd geaccepteerd. Sommigen waren niet zo gelukkig als zij...
Aan de eettafel bleek iedereen al aanwezig.
"Goedemorgen, liefje," glimlachte mijn vader. Hij zat aan het hoofd van de tafel, keurig rechtop, zijn servet op zijn schoot uitgespreid. Voor even had hij zijn pogingen het eitje op zijn bord open te tikken, gestaakt om mij te groeten, maar nu ging hij weer verder, zo voorzichtig dat je zou denken dat het bord van porselein was gemaakt. Zulk servies hadden we wel, maar stond op dit moment niet op tafel.
"Ah, daar ben je, Madeleine. We dachten al dat je nooit zou komen." Dat was mijn moeder, even koel en afkeurend als altijd. Bij haar was het kapsel wel gelukt, zag ik. Geen enkel haartje ontsnapte uit de ingewikkelde vlechten, die prachtig glansden in het kaarslicht. Daar had ze natuurlijk ook haar meisjes voor. Ik duldde niemand aan mijn zijde wanneer ik 's morgens opstond; ze werkten me op de zenuwen, hoe aardig ook. Sowieso was ik liever alleen.
"Ja, ik ben er," antwoordde ik, terwijl ik plaatsnam op de voor mij bestemde stoel. Dat was naast Michaël, mijn oudere broer, die in stilte onze conversatie volgde. Hij hield zich meestal op de achtergrond, net als ik, wanneer ik de kans kreeg. Daarom was het fijn om hem als broer te hebben. Hij bemoeide zich zo min mogelijk met mij, en dat vond ik wel prima. Ik had mijn handen al vol aan mijn beide ouders.
"Ik weet dat vandaag je vrije dag is, maar zo laat uitslapen is absoluut ongehoord," zei mijn moeder.
"Het spijt me." Ik hield mijn blik gericht op het mandje met broodjes, dat geheel toevallig precies aan de andere kant stond. "Het zal niet weer gebeuren."
"Mooi zo." We aten in stilte verder, zonder dat iemand van ons de behoefte voelde om te praten.
Tenslotte verkondigde mijn vader dat hij goed nieuws had. Het scheen dat zijn mensen er eindelijk in geslaagd waren een beruchte misdadiger in de kraag te vatten, een piraat.
"Lang genoeg hebben die schavuiten de zeeën onveilig gemaakt," gromde hij, aanvallend op zijn broodje alsof dat hem persoonlijk kwaad had gedaan. "Het is tijd om een voorbeeld te stellen."
"Hoe dan?" vroeg ik, nieuwsgierig.
"Daar ben ik nog niet helemaal over uit," schokschouderde mijn vader. "Voorlopig laten we hem gezellig in de kerkers, waar de ratten aan zijn tenen kunnen knagen. De ellendeling." Hij nam nog een nijdige hap brood.
"Hmm..." Ik nipte bedachtzaam aan mijn sinaasappelsap. Ik had al veel gehoord over piraten en hun verschrikkelijke levensstijl, maar ik had er nog nooit daadwerkelijk eentje gezien. Hoewel ik wist dat het niet goed was, maakten ze me nieuwsgierig. "Zou het misschien mogelijk zijn om...."
"Je gaat toch niet vragen wat ik denk dat je gaat vragen, wel?" verzuchtte Michaël, die voor het eerst zijn mond opendeed.
Ik keek hem met een uitgestreken gezicht aan. "Dat ligt eraan wat je denkt dat ik ga vragen."
"Wel dus." Hij rolde met zijn ogen en schoof zijn bord van zich af. "Ik denk dat ik maar eens van tafel ga, voordat dit uitmond in een discussie waar ik beslist niet bij betrokken wil zijn."
"Eerst vragen," zei mijn moeder streng.
Opnieuw rolde Michaël met zijn ogen en dit keer deed ik mee. "Mag ik van tafel?" vroeg hij op zijn meest kinderlijke toontje. Ik giechelde.
Moeder zuchtte en knikte. "Vooruit dan maar."
Mijn broer schoof zijn stoel naar achteren en gaf mij in het voorbijgaan een knipoog. "Succes," mimede hij.
"Dank je," mimede ik terug om me vervolgens weer tot mijn vader te keren. "Dus, ik wilde vragen of ik naar de kerkers ko -"
"Geen sprake van," onderbrak mijn moeder me schril. "Hij kan je wel iets aandoen. Bovendien valt er niets te zien. Alleen maar een smerige man die stevig vastgeketend zit aan de muur."
"Als hij zo goed vast zit, kan hij me ook niets aandoen, wel?"
"Daar zou ik maar niet te zeker van zijn," waarschuwde mijn vader. "Naar wat ik gehoord heb, is deze kerel uitermate goed in ontsnappen. En zijn onschuldige meisjes gijzelen is zijn favoriete ontsnappingstruc."
"Er zal me heus niets gebeuren," zei ik, zelfverzekerder dan ik me voelde. "Ik neem gewoon een paar lijfwachten mee, en het is niet zo dat ik nou zijn cel inga of zo. Ik wil alleen even kijken."
"Het is me een raadsel waarom," zei mijn moeder.
"Toch wil ik het." Ik vermeed mijn moeders blik, wetende dat zij niet degene was waar het om ging, en keek mijn vader zo smekend mogelijk aan. "Alsjeblieft?"
Hij stond zichtbaar in twijfel.
Mijn moeder zei: "Dat ga je toch niet werkelijk toestaan?"
Ik zei: "Alsjeblieft?"
Michaël zei niets, want die was allang weg, maar als hij er geweest zou zijn zou hij waarschijnlijk met zijn ogen gerold hebben.
"Goed dan," zei mijn vader uiteindelijk. "Maar alleen onder gewapende begeleiding. Je weet maar nooit."
Ik kon hem wel om de hals vliegen. "Dank je pap!"
"Harold!" riep mijn moeder verwijtend.
"Maak je nou niet al te druk, lieverd," suste mijn vader. "Het is geheel veilig. En als ze hem gezien heeft, is ze misschien zo geschrokken dat ze voorgoed van die ongezonde nieuwsgierigheid af is."
"Eh, ik zit erbij, hoor," zei ik geërgerd.
"Drink je thee op," beval mijn vader. "Daarna is het tijd om onze gevangene eens met een bezoekje te gaan vereren."

Reageer (2)

  • MarijeR

    Hahaha geweldig! "Harold!" - dat is ook van Shrek, en ik kan het me zo goed inbeelden. Zoals altijd heel goed geschreven ^_^

    1 decennium geleden
  • MarijeR

    Ik voel me vereerd ^_^

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen