Hoofdstuk 1
Ik ontwaak uit een diepe, lange slaap. De ochtendzon verwarmt mijn gezicht terwijl ik, genietend van vogels die zingen over de zomer, nog even verder snoos in bed. De lakens prikken een beetje maar verder sta ik er niet bij stil. Ik denk aan hoe de dag zal verlopen. Deze voormiddag brunchen we met de hele familie om er daarna aan het meer te gaan waterskiën. Tegen het avondeten komen al mijn vrienden barbecueën om uiteindelijk de dag af te sluiten in Carré. Ik glimlach bij de gedachte en fantaseer over mogelijke scenario's. Naar deze dag had ik al maanden uitgekeken. Geen examens meer en eindelijk het begin van een tijdperk als student aan de universiteit na een welverdiende drie maand vakantie, uiteraard het mooie weer en vooral de auto die ik -deels- krijg aangezien ik de helft moet bijleggen. Ik wordt er volledig opgewonden van en de adrenaline stroomt door mijn lichaam. Ik heb nog geen zin om mijn ogen te openen en afscheid te nemen van mijn fantasieën. Het verbaasd me dat ik voor de wekker ben wakker geworden. Waarschijnlijk ben ik gewend geraakt aan examenritme, wat vroeg opstaan inhoudt.
Ik reik naar mijn gsm die naast me op bed ligt om te kijken hoe laat het is. Mijn arm beweegt op en neer maar voelt geen gsm of geen draad waarmee hij verbonden is om op te laden. Heb ik zo hard gewoeld vannacht? Ik zucht omdat ik nu zeker uit mijn bed moet om de gsm op te rapen. Ik open mijn ogen. Op hetzelfde moment houdt ik mijn adem. Ik onderdruk een gil en breng mijn handen naar mijn mond. Langzaam kom ik recht zitten en kijk rond naar de kamer waarin ik lig. De muur bestaat uit primitieve bakstenen waarin een miezerig raampje in gepropt is. Naast me staat een kaars op het nachtkastje maar er is nergens een lamp te bespeuren. Van de schok, uit schrik, uit miserie of door wat dan ook voel ik even tranen opwellen. Ik knijp mijn ogen weer dicht en sla op mijn hoofd. Dit kan niet. Ik droom gewoon nog. Ik ga terug liggen met mijn ogen gesloten en doe ze dan weer langzaam open. Ik lig nog steeds in de, naar mijn mening, bouwvallige kamer. Dan bedenk ik me dat mijn familie of vrienden misschien een grap met me hebben uitgehaald. Ik begin te grijnzen. 'Je bent er met je twee voeten ingelopen!' zeg ik tegen mezelf. Hun grap was in ieder geval effectief. Ik klim uit bed en loop op blote voeten naar de deur. De deur is gemaakt van massief hout en de deurklink is primitief gesmeed, zwart ijzer waar mijn hand perfect rond past en waarvan de onderkant hol is.
Langzaam open ik de deur. Hij is zwaar en ik moet er met mijn volle gewicht tegenaan leunen. Een luid gekraak ontsnapt uit de scharnieren. Op mijn tippen loop ik naar de andere kant van de overloop. Alles bestaat uit hout en stenen die opeen gestapeld zijn zonder voegen. Het voelt net of ik in de middeleeuwen ben beland met de houten steunbalken, het strooien dak en de kleine raampjes bestaande uit enkel glas. Ik haast me naar zo'n raam en hoop daar buiten iedereen te zien om me te verrassen met mijn verjaardag. Al mijn vrienden en familie die me op de begane grond toejuichen met cadeaus en ballonnen. Mijn hart klopt in mijn keel als ik het raam nader. Dan stopt het. Voor me zie ik groene velden, zo ver als het oog reikt. Er is een enkel zandpad waar ik in de verte een paard en kar op zie rijden. Onder het raam is een moestuin waarin een hond ligt te slapen. Waar ben ik? De paniek begint terug op te komen. In godsnaam, waar ben ik?
"MAM!"
"PAP?"
Mijn stem doet zeer van het roepen. Trede per trede daal ik de houten draaitrap af en let ik op dat ik er geen splinters aan overhoudt. Nogmaals roep ik. Ik moet er van kokhalzen en hoesten. Wanneer ik iets meen te horen, blijf ik stil. Ik houd mijn adem in en blijf stokstijf staan om zo min mogelijk geluid te maken. Ik sta nu onderaan de houten trap. Er is een open, ronde ruimte met in het midden een grote houten pilaar die tot het plafond reikt waar de steunbalken een typische sfeer creëren. Verder is er nog een raam, het is groter dan die in de kamer waar ik wakker werd maar ziet er voor de rest net hetzelfde uit. Door het wazige raam zie ik een groter huis, ongeveer 50 meter hier vandaan. Langs de muren hangt prehistorisch werkgereedschap waarvan ik veel nog nooit heb gezien. Wel herken ik een boog, al is het niet zo mooi en elegant als ik me altijd had voorgesteld. Verder staan er houten tonnen en rieten manden verspreid in de ruimte.
Een gekraak doorbreekt de stilte en de kamer licht op. Ik voel hoe mijn bloed door mijn aderen raast en al mijn zintuigen op scherp staan. Mijn ogen zijn gericht op de deur die langzaam opent. Er is geen andere uitgang. Ik zit met andere woorden vast. Steeds meer zonlicht komt tevoorschijn en er vormt zich een silhouet in de deuropening. Ik knipper met mijn ogen om te wennen aan het felle zonlicht en bal mijn vuisten.
"Elena? Wat doe je hier beneden? "
Mijn hartritme vertraagd en mijn handen ontspannen zich. Toch blijf ik alert. De vrouw gaat een stap naar voren waardoor ik haar beter kan zien. Bruine haarslierten hangen voor haar grauwe gezicht, terwijl de rest van haar haren bedekt worden door een wit kapje. Een asgrijs kleed omhult haar lichaam tot net boven haar enkels. De onderkant hangt vol met modder en ter hoogte van haar middel wordt het kleed bedekt door een afgewassen blauwe schort. Ik bedenk me dat ik helemaal niet in dit plaatje pas met mijn felroze nachtkleed versiert met kant en zwarte polkabollen. Zonder mijn hoofd te bewegen dalen mijn ogen af naar mijn kleed. Ik slik en kijk terug strak voor me naar de onbekende vrouw die voor me staat en me Elena noemt in plaats van Lena. Ik slik nogmaals. Het kleed dat ik aan heb is een gebroken wit, linnen nachtjapon. Iemand had me dus omgekleed terwijl ik sliep. Mijn hersenen draaien volle toeren. Wat is er gebeurd? Waar ben ik? Wat is dit in hemelsnaam?
"Het is Lena."
"Elena, lieverd, doe nu niet moeilijk alsjeblieft. Of wil je dat je vader je hier weer drie dagen zonder eten laat doorbrengen?"
Ik kijk naar de koperen sleutels die ze in haar handen heeft. Of deze vrouw kan uitstekend goed acteren, of ze gelooft echt dat ik hier al drie dagen zit opgesloten.
We kijken samen op als we buiten in de verte iemand horen roepen. Het is een lage mannenstem waarvan de haat en afkeer afdruipt. Onwillekeurig gaat er een rilling door mijn rug wanneer ik de kreten hoor. Ik kijk weer naar de vrouw en zie paniek in haar ogen, een blik die me nog meer angst bezorgt. Met grote, kordate passen komt ze op me af en grijpt ze mijn arm vast.
"Ga snel naar de kamer en doe alsof je er niet uit bent geweest!"
Ik kijk haar aan en volg haar gedwee. Ik ben te verdwaasd om iets anders te doen.
Er zijn nog geen reacties.