[1] Livor
Hoofdstuk 1
De warme wind glijd over mijn gezicht, door mijn haren, langs het fietspad zie ik fleurige bloemen die de komende zomer compleet zullen maken. Ik fiets hard naar huis, in gedachten wat ik deze zomer zal gaan doen. Ik wil heel veel met mijn vrienden doen, helaas gaan zij allemaal op vakantie. De laatste keer dat ik ze zag was net op school, en het is nog maar de vraag of ik volgend jaar weer bij ze in de klas kom. Vooral of ik bij Seth in de klas kom. Seth is voor mij alles, ik houd zo veel van hem als nog nooit iemand van een persoon gehouden heeft. Maar hij houdt niet van mij, zoals de meeste liefdesdingen gaan. Negen op de tien keer houdt de ander niet van jou volgens mij, wanneer kan het dan wel goed gaan? Ik neem een diepe zucht, fiets verder over het rode asfalt dat oneindig lijkt te duren. Het zal nooit wat worden, en de moed om hem het tegen hem te zeggen heb ik niet, alleen in mijn dromen, en dromen kan je alleen dromen. Dus het zal nooit wat worden.
Gelukkig heb ik Sander nog, mijn beste vriend die naast me woont. Samen doen we alles, en hij betekend heel veel voor mij. Hij heeft wat, hij heeft iets dat anderen niet hebben, hij is bijzonder. Hij is, apart. Net als Seth. Als ik tussen die twee zou moeten kiezen, ik zou het niet weten.
Ik fiets de grote oprijlaan van onze boerderij op, ik heb altijd de koeien en mijn paard nog. Ik grinnik, mijn hele vakantie doorbrengen met koeien terwijl de rest allemaal naar Thailand gaat, dat wordt nog wat. Ik zet mijn fiets neer tegen de grote rode schuur waar je altijd gelijk tegenaan botst als je de oprijlaan af loopt. Ik zie nog een scooter staan, ik herken hem, maar van wie is hij? Er komt nooit iemand op bezoek hier, vooral nu mijn moeder haar man is verloren, mijn vader. Ze mist hem zo erg, en het kwam zo opeens, niemand behalve ik praat nog met haar. Misschien een enkele keer praat ze met de bakker als ze brood haalt, maar verder dan een 'hoi-doei' gesprek komt ze niet. Ik ren achter de rode schuur langs, waarachter ons kleine huis zich verstopt. Het is wit met een kleine veranda, een rieten dak, en net groot genoeg voor twee personen om in te wonen. Mijn moeder en ik. Ik loop de verandatrap op, ik hoor twee stemmen. Die van mijn moeder, en van een jongen van mijn leeftijd, ongeveer 17 jaar. "Sander!" Roep ik, en ik zwaai de deur open. Ik herkende zijn stem gelijk. Ik sloeg mijn armen om hem heen, blij dat het niet een of andere gladjanus was waarmee mijn moeder stond te praten. Ze heeft veel geld van mijn vader geërfd, en sinds dien zijn er veel zakenlieden geïnteresseerd in het geld.
Ik laat Sander los en omhels daarna mijn moeder, alsof ik ze maanden niet gezien heb. Ik richt me daarna weer op Sander, die bezorgd kijkt. Zijn donkerblauwe ogen vormen samen met zijn rechte wenkbrauwen en neus een perfect gezicht. Het is een bleek gezicht, maar toch, bijna perfect.
"Wat is er, Sander?" Vraag ik aan hem. "Mila, ik moet je iets vertellen, en het kan waarschijnlijk heel verkeerd overkomen maar het moet." Antwoord hij serieus. "Het begint met een lang verhaal."
Er zijn nog geen reacties.