Hoofdstuk 2 Deel 5
Was er iets dat ze terug kon doen?
‘Daar zullen we het straks wel over hebben.’ De vrouw gaf me de kans niet om antwoord te geven en wandelde al in de richting van de straat. Hopend dat we zouden volgen. ‘Eerst kan de jongedame mee met ons komen. Mee met jou, Louise, ik moet dringend vertrekken. Ik kreeg enkel de eerste uren vrij. Neem haar mee naar huis en bied haar een kopje thee aan. Of misschien iets anders. Stel haar voor aan je vader en laat haar op rust komen. Ik vermoed dat ze de hele tijd wakker is geweest.’ Ze was gehaast en duwde nog snel in Louises rug voor ze begon te lopen. Zonder achterom te kijken stak ze haar hand in de lucht en maakte een beweging die op zwaaien leek.
‘Euhm, ja.’ Haar blik was gericht op de grond, terwijl ze haar handen in haar zakken stak en twijfelend een gesprek op gang wou krijgen.
‘Ja, inderdaad.’ Ik glimlachte, wetend dat ze het toch niet zou zien. ‘Ze is wel een geval apart, niet?’
Zenuwachtig lachte ze en keek me dan toch aan. ‘Dat kan je wel zeggen. Ik hoop dat ze je niet te veel lastig gevallen heeft.’
‘Ach, ik had niet veel beters te doen. Ondertussen heb ik al kennis gemaakt met half de bouwsector in deze stad. Het is makkelijker nieuwe vrienden te maken als je een onderwerp hebt om over te spreken.’
‘Toch niet met zo’n oude enge mannen!’ In een reflex schoot haar hand naar haar mond. Haar ogen waren groot van onrust. ‘Die zijn gevaarlijk, dat weet je toch! Naar elk meisje dat voorbij komt wandelen, gaan ze lopen fluiten en als ze zich bukken, zie je heel die bouwvakkers…’ Tegen het einde van dat woord was haar stem helemaal uitgestorven. Haar wangen kleurden rood en ze schaamde zich dood. Ik kon er wel inkomen, na mijn ontmoeting met haar moeder kon ik er toch wel vanuit gaan dat dat soort woorden niet toegestaan waren thuis. ‘Bouwvakkersreet.’ Ze fluisterde terwijl er een grijns van oor tot oor op haar gezicht verscheen.
De gespannen sfeer was zichtbaar aan het wegtrekken. ‘Eigenlijk zijn de meesten best aardig, hoor! Alleen hun gevoel voor humor vat ik niet echt.’
‘Blijf er toch maar van weg, ik vertrouw het nooit. Oude eenzame mannen met gevaarlijk gereedschap. Voor het weet slaan ze je neer en nemen ze je mee.’
Niet als je weet dat ze je niets kunnen doen. Ik kon het haar niet zeggen. ‘Daar heb je gelijk in.’ Weer glimlachte ik, maar deze keer een heel pak minder gemeend. ‘Wat was dat daarnet over dat kopje thee? Het klonk wel aantrekkelijk, vond ik!’
‘Ooh, dat. Mijn moeder heeft een hele hoop thee gekocht. Ik geloof heel die onzin van het einde van de wereld niet, maar zij dus wel. Ze zegt dat als er niets meer is van frisdrank of fruitsap en al die dingen, dat we nog blij gaan zijn als we een zakje thee bij het water kunnen doen. Maar nu is ze dus van gedachten veranderd, want ze dacht er opeens aan dat er geen elektriciteit meer zal zijn als de wereld aan het vergaan is en dat ze niet elke keer dat iemand dorst heeft een pot op het vuur wil zetten om zo het water te koken.’ Ze grinnikte. ‘Dan moeten we maar gewoon water drinken, maar nu zitten we dus met enorm veel thee.’
‘Wat geloof je dan wel dat er aan het gebeuren is? Want dit wijkt wel een heel pak af van de gewone dagen. Van alle jaren die voor ons waren.’ Zou ze er een idee over hebben? Mijn interesse was gelokt door de zelfzekerheid waarmee ze zei dat ze niet in de geruchten van het einde van de wereld geloofde. Dan moest er toch iets zijn waar ze wel in geloofde, of niet?
‘Ik weet het niet. Ik denk dat niemand het weet, maar ik zie niet in waarom de wereld nu opeens zou gaan ontploffen ofzo. Ze draait gewoon niet meer rond haar as, zo erg kan dat toch niet zijn? Of wel?’ Haar lichaamstaal veranderde terwijl ze hier over praatte. Ze maakte meer bewegingen en leek veel opener te zijn. Dit was iets dat haar wel bezig hield. Maar dat zal wel normaal zijn geweest, ik zag niet hoe het je niet kon bezig houden in een situatie als toen.
‘Tot nu toe lijkt alles wel goed te gaan, dat kan ik niet ontkennen.’
‘Wat het ook is, nu kunnen we misschien best naar huis gaan en die thee drinken. Weet je ondertussen al wat ik terug kan doen? Ik ga je niet op enge mannen af laten lopen voor niets, daar kan je me aan houden!’
Kon ze wat voor me terugdoen? Ja, dat dacht ik wel. Ze had vrienden en engelen waren aantrekkelijk. Of ze het nu wouden of niet. Misschien waren ze wel opmerkelijk vriendelijk en spontaan, of juist enorm mysterieus door hun afstandelijkheid. Meisjes van haar leeftijd zouden het nabij zijn van een engel echt niet missen.
Engelen werden niet oud. Net als ik was Davos jong. Voor de mens, in ieder geval. Engelen wisten dat we niet meer jong waren. Geen enkele engel was jong, niet in jaren en ook niet van geest. We liepen allemaal al wat millennia over deze Aarde. We hadden allemaal al eeuwen tijd gehad om te kunnen filosoferen over moeilijke of juist eenvoudige vragen. Allemaal hadden we onze omgeving kunnen observeren en leren inschatten hoe iemand zou reageren op bepaalde situaties. Iedereen had met een vorm van liefde te maken gehad, hoe vergezocht het soms ook mocht zijn. Er was geen een engel die geen dierbare verloren was in de strijd van het eeuwig leven. Elk ieder van ons had oorlogen meegemaakt, velen hadden er zelfs in gevochten. Zo’n dingen konden we zien in elkaar, zo’n dingen maakten een engel oud. Maar enkel voor diegenen die er oog voor hebben. Die wisten waar te zoeken.
Reageer (1)
mooi hoofdstukje
1 decennium geleden