2.De oorlog
Yara keek naar de gloeiende, oranje lucht die steeds leek te bewegen, als een reusachtige, vloeiende subtantie. De hemel die overdekt werd door het vuur van de zon gaf heel de wereld een roze schijn, ook al merkte Yara dat niet op; ze was immers in deze wereld opgegroeid. De hemel leek misschien dichtbij, maar was in feite net zo ver weg als de maan voor ons. Alleen groter, veel groter. En ook warmer. Maar toch, als je aardbewoners op deze planeet zou zetten en hen zou vertellen dat dit het binnenste van de zon was zouden ze je niet geloven. Veel warmer dan in een paar van onze evenaars landen was het er niet, alleen werd het er ook nooit winter, net zoals het er nooit nacht werd. Geen enkele aardbewoner zou vermoeden dat de binnenkant van de zon er zo uitzag, en geen enkele zonbewoner vermoedde het bestaan van 'buitenaardse wezens'. (Hoewel dit voor hen natuurlijk niet buitenaards is, maar dat is de logische vertaling van het woord.) Net zoals wij niets abnormaals aan onze wereld, of anders wel onze stad, kunnen zien vinden zij het normaal dat ze in de zon leven. De zon, die aan de binnenkant lang niet zo warm is als van de buitenkant zou denken, is groot genoeg om een wereld in te herbergen. Eén wereld: twee volkeren. Yara en Yindé behoren tot het eerste volk, de Lichtdragers, die ook de oorspronkelijke bewoners van deze planeet waren. Later zul je ontdekken dat zij de goeden in het verhaal zijn. Het tweede volk dat zijn de Duisteren, de slechte zoals je snel zult zien. Zij zijn de indringers, de vreemden in het land achter de zon. Waar ze dan wel vandaan komen weten ze zelf al lang niet meer, maar ik weet het wel: ze komen van het duistere, het universum. Ze komen van buiten de zon, niet van onze aarde maar van een andere werleld, die waarshijnlijk grenst bij de fantasie van Yindé. Dit alles weet echter niemand meer in de zonnenwereld, en als iemand het weet is dat een duister geheim, net zo duister als het volk van de Duisteren zelf. Misschien kom ik nog terug op dat geheim maar nu moeten we terug naar Yara, want die werd net uit haar gedroom gewekt door de strenge stem van de lerares: "Yara, ik heb je een vraag gesteld!"
Yara keek verschrikt op, want ze had de vraag van de lerares niet gehoord.
"Ze vroeg wie de leider was van het tweede volk, de Duisteren." fluisterde Yindé.
"Oh, dat is Xiré De Kwaadaardige." Er ging een rilling door haar heen toen ze dat zei, en eigelijk door heel de klas.
"Inderdaad," ging hun lerares verder. "Hij heeft een leger, de Orlinsh. De Orlinsh zijn afschuwelijke creaturen, ze zijn van boven tot onder en van links tot recht slécht: oerslecht. Ze zien er net zo uit als wij, maar dat is net een van hun gevaarlijkste punten. Ze dorsten naar bloed, en als ze geen oorlog kunnen voeren moordden ze elkaar uit. Ze kunnen gewoon niet leven zonder bloed, hoezeer ze het ook zouden proberen het zou hen niet lukken. En bovendien proberen ze het niet eens, dus zijn ze preccies geschikt voor Xiré's doeleinden. Door hen is het nu al veertig jaren oorlog." Allen bogen het hoofd want dit waren harde feiten, de oorlog. In hun stad, Cadastan, merkten ze er niet veel van. Ze kregen geruchten door van afschuwelijke moordpartijen en slachtpartijen die, als je moest geloven wat gezegd werd, dagenlang duurden. Maar nadat ze dat neiuws verwerkt hadden gingen ze door met leven, de oorlog was eigelijk ver van hun, dachtten ze. In feite naderde de oorlog hen, hij trok en kwam dichter en dichter bij de hoofdstad. Iedereen wist het, en hun grootste angst was om er op een dag mee geconfronteerd te worden.
Yara rilde terwijl ze aan de bloedvergieten dacht, duizenden mannen en vrouwen wiens leven was weggevaagd. Ze hoopte met heel haar hart dat de oorlog hen nooit zou bereiken, en dat als hij hen bereikte zij er niets van zouden merken, of er niet bij zouden verliezen.
Later zou ze bijna glimlachren bij die naïeve gedachte.
Reageer (1)
leuk verhaal
1 decennium geleden