Waarom vernederde hij hem zo, lachte het hem uit en bleef hem aanstaren met zijn holle ogen? Wat had hij ooit gedaan om die blikken te verdienen? Hij had zijn best gedaan om het te proberen te negeren, maar zelfs als hij wegkeek kon hij die starende ogen voelen, de brandende blikken in de achterkant van zijn hoofd. Hij schuifelde verder in de hoek, in kleermakerszit en uitgehongerd staarde hij naar het plafond. Als hij zich hard genoeg concentreerde kon hij het vochtige pleisterwerk en de stank van schimmel bijna vergeten. Als hij zich hard genoeg concentreerde kon hij verder kijken dan deze kamer. Dan kon hij de herinneringen aan de eerste keer dat hij in deze kamer was gegooid door zijn vader vergeten, de tirades en wrede woorden.

Ondanks alles, als hij zich goed concentreerde, kon hij met zijn geest uitbreken uit deze kamer. Hij zag grote velden vol groen en rook de zilte lucht van de zee. En natuurlijk eenzaamheid, vrijheid. Hij zag de vrijheid.

Er waren natuurlijk dingen die hij niet kon negeren. De kamer was ijskoud en zijn oude matras vol gaten was klam. De pijn in zijn uitgehongerde lichaam. Het was niet altijd zo geweest. Hij kon zich nog goed herinneren dat hij gewoon een normale jongen was. Met blonde haar en krachtige blauwe ogen. Maar zijn ogen waren nu dof, en hij voornamelijk bot met diepe groeven in zijn horror gezicht. Hij haatte wat hij was geworden. En dan was er natuurlijk hem.

Hij kon niet worden genegeerd. Niet voor lang in ieder geval. Hij was er altijd, stond altijd naar hem te kijken. Wanneer Zijn holle ogen in de zijne keken, had hij aandrang om te gillen. Maar uit zijn droge keel en gebarsten lippen kwam niets anders dan een scherpe piep. Wat maakte het ook uit? Hij wist dat niemand hem zou horen. Het huis was leeg, zoals altijd overdag. Zo was het altijd geweest. Wanneer was de laatste keer dat hij buiten deze kamer was geweest? Wanneer had hij voor het laatst daglicht gezien? Hij had geen antwoord.

Maar ze zouden terugkomen, aangedreven door alcohol en drugs. Ze zouden terugkomen, diep in de nacht. Hij zou ze horen schreeuwen, en hun zware voetstappen zijn richting op horen komen. Hij zou niks ander kunnen doen, dan misselijk van angst, op ze wachten. Soms hadden ze dingen bij zich, een ketting, een schroevendraaier. Soms molesteerden ze hem met hun blote handen.

Hoe oud was hij. Hoe oud zou Hij zijn? Zeventien? Nee, achttien. Hij was achttien. Dezelfde leeftijd als Hij. Hij die altijd naar hem keek, hem uitlachte, Hij ging niet weg. Hij kon het niet meer. Gefrusteerd sloeg hij met zijn vuisten op de muur. Hij brulde, zijn zwakke polsen konden dit niet aan. Hij kon het niet aan.

Plots hoorde hij een kuch achter zich. Zo snel als hij kon draaide hij zich om. Niemand. Niemand behalve Hij. Dit was nieuw. Normaal lachte Hij alleen maar. 'Steven, het is tijd.' Steven, dat was zijn naam, of de naam van wat hij was geweest. 'Steven, het is tijd.' Voor het eerst stonden Zijn ogen bijna warm, liefdevol. Hij wees in de hoek. De schroevendraaier van de laatste molestatie glinsterde in het licht van het peertje dat aan het beschimmelde plafond hing. 'Steven, het is tijd. Je kunt dit niet meer. Word zoals ik. Het is vredig.' Steven geloofde hem. Hij pakte de schroevendraaier op. Hij kon dit niet meer. Het was tijd. Een zucht verlaatte zijn mond. Hij sneed. Het bloed stroomde uit zijn pols. Maar het deed geen pijn. Het leek alsof al zijn pijn met het bloed mee wegstroomde. Zijn andere pols. Weer voelde hij geen pijn. Hij leunde tegen de muur. Dit was het. Het was voorbij. Langzaam sloot hij zijn ogen. Hij zag de grote groene velden en rook de zilte lucht van de zee. En dat was het laatste wat hij ooit zou zien, en zou horen

Het was voorbij. Hij was vrij.

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen