Zachtjes loop ik de trap op naar boven met het potje pillen in mijn hand. Ik mag niet te veel lawaai maken, want dan maak ik mama misschien wakker, dan wordt ze weer boos. Ik loop richting de deur van haar kamer en druk langzaam de klink naar benden en duw de deur open. Ik loop op mijn tenen naar haar kant van het bed toe en zet het nieuwe potje met pillen die ik net heb gehaald bij de apotheek op het nachtkastje. Er liggen veel pillen los op het kastje, er liggen veel doosjes en potjes. Allemaal met pillen. Of andere dingen voor mijn moeder. Om ervoor te zorgen dat ze weer mijn mama wordt, dat ze weer zichzelf wordt. Dat we weer samen dingen kunnen gaan doen. Samen kunnen lachen, en dat ik overal over kan praten.
Ik draai me om en loop weer zachtjes de kamer uit terwijl ik de deur achter me weer sluit. Ik loop door naar mijn eigen kamer en ga op mijn bed zitten. Het duister omringt me, het is eigenlijk altijd donker op mijn kamer. Ik hou van donker, het maakt me een beetje rustig, en ik ben helemaal niet bang in het donker. Het geeft me juist een veilig gevoel. Sinds mama in een zware depressie zit heb ik eigenlijk vooral op mijn kamer gezeten, af en toe de deur uit om iets te halen voor mama. Of om naar school te gaan. Maar verder zit ik op mijn kamer, wachtend tot de dag weer voorbij is en ik kan gaan slapen. Mijn ogen kan sluiten en gaan dromen, dromen over de dingen die ik wil. Dromen over de dingen die me zo mooi lijken. Soms droom ik dat ik een echte vriendin heb, of een zelfs vriendje. Op school heb ik geen vrienden. Ik hou ze op afstand, dat is beter. Nooit heb ik een vriendinnetje mee naar huis genomen, ze zullen vast schrikken. Of ze zullen me ermee gaan pesten. Een vader die weggevlucht is voor zijn eigen gezin, en een moeder die niet verder komt dan haar bed. Als iemand ooit zal weten over mijn moeder dan weet binnen een dag de hele school het. En dan horen ze ook dat mijn moeder een zelfmoord poging heeft gedaan. Je moeder houdt niet van je, anders zou ze dat niet gedaan hebben, dat soort dingen zou ik te horen krijgen.
Mensen proberen me wel met dingen te betrekken. Als ze bijvoorbeeld met een groepje mensen gaan zwemmen vragen ze wel of ik mee wil gaan. Maar dan zeg ik nee, en verzin in weer een smoes. Ik wil wel mee, maar ik kan niet mee. Ik wil mama niet alleen thuis laten. En iedereen zou mijn littekens zien. Ze zouden me daar ook mee gaan pesten. Ik ken het verhaal, je leest het altijd in boeken. Of hoort zulke verhalen. Het is gewoon beter zo, niemand die je teleur kan stellen en niemand die jou teleurstelt. Alleen een beetje eenzaam, maar dat went vanzelf. Je begint die stemmetjes in je hoofd als vrienden te zien. Ook al zijn ze niet zo lief, en maken ze steeds ruzie. Het lieve stemmetje tegen het gemene stemmetje. Een ruzie in mijn hoofd, een soort oorlog, maar dan eentje die nooit op zal houden. De oorlog in mijn hoofd. Tussen het lieve stemmetje, en het gemene stemmetje. Er is nog een stemmetje, maar die zegt nooit wat. Want die wil geen ruzie, wil niemand pijn doen. Wil gewoon zichzelf kunnen zijn en de wacht tot de oorlog tussen de andere twee voorbij is. En dat stemmetje, dat stemmetje ben ik zelf. Het stemmetje dat normaal in je hoofd zegt wat je in het echt niet durft te zeggen. Wat nu het stemmetje is geworden dat bang is om haar mening te geven.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen