Chapter 26
Ik slenter door Jeruzalem heen. Mijn motivatie is op dit moment nul. Ik heb geen zin om op onderzoek uit te gaan. Ik kom aan bij een pleintje. Zo te zien is er markt. Ik slenter langzaam langs de kraampjes. Het zijn voornamelijk levensmiddelen. Ik voel mijn maag knorren. Pff, ik heb zo'n honger. De laatste keer dat ik wat gegeten heb, was 's morgens. Als ik iemand fruit zie verkopen, dan koop ik wat fruit, dat is zeker. 'Nu, 3 watermeloenen voor 1 goudstuk!' Ik draai me om. Er staat een man met een grote fruitkraam. Er lopen al mensen naartoe. Het klinkt aannemelijk. Aan de andere kant, wat moet ik met 3 watermeloenen? Ik kan Christina er een plezier mee doen. Ik loop naar het kraampje toe. 'Hoe kan ik u van dienst zijn?' vraagt de man. 'Ik had graag 3 watermeloenen. Heeft u iets van een mandje?' De man knikt. Hij pakt een mandje, en laadt de meloenen erin. Ik betaal hem, en neem het mandje aan. 'Mandje voor zonsondergang terugbrengen,' zegt de man. Ik knik. 'Natuurlijk, zal ik doen.' Ik loop verder. Misschien kan ik nog wat ham kopen? Nee, dit is al zwaar genoeg. Ik klim snel een dak op. Waar was dat bureau ook alweer? Oh ja, daar is het. Die kant moet ik op.
Ik kom aan bij het bureau. Met een zucht zet ik het mandje neer. Au, mijn schouder. Dat zal wel spierpijn worden. 'Christina? Ik heb wat voor je.' Christina komt tevoorschijn. 'Altair? Wat heb je voor me.' Ik til het mandje weer op. 'Ik hoop dat je van watermeloen houdt?' Ze kijkt me even aan, en lacht dan. 'Ja, natuurlijk. Kom, ik ben bijna klaar met het eten. De laatste keer dat je volgens mij wat hebt gegeten, was vanmorgen.' Ik loop naar binnen. 'Zet het mandje maar op het aanrecht neer.' Ik doe het. Meteen leg ik de meloenen ernaast. 'Ik ga even snel het mandje terugbrengen. Dat moest voor zonsondergang. Ik zal het maar gaan doen, voordat ik het vergeet.' Ze knikt. 'Oké. Hoe laat ben je weer terug?' Ik glimlach even. 'Oh, binnen een paar minuutjes ben ik weer terug.'
Ik kom weer aan bij het bureau. Ik ruik eten. Mijn maag begint te knorren. Ik loop naar binnen. Zo te zien is de tafel al gedekt. Christina komt aanlopen. ‘Ah, Altair. Je bent terug. Dan kunnen we gaan eten. Neem plaats.’ Ik ga zitten. ‘Ik heb lamsvlees klaargemaakt, salade, en nog wat couscous.’ Ik schep op, en begin te eten. Christina grinnikt. ‘Zo te zien heb je honger,’ zegt ze lachend. Beschaamd kijk ik naar mijn schoot. ‘Je hoeft je niet te schamen, hoor. Ik houd van een man met een goede eetlust.’ Ik begin hevig te blozen. Bedoelt ze nou dat ze me aantrekkelijk vindt? Nee toch? Ik voel iets branden tussen mijn benen. Snel sla ik ze over elkaar. Dat hoeft zij niet te weten. ‘Dank je,’ zeg ik, nauwelijks hoorbaar. ‘Sorry, je voelt je nu vast ongemakkelijk.’ Ik zie dat Christina naar haar bord kijkt. Ik haal mijn schouders op. ‘Het maakt niet uit. Ik kan wel wat hebben.’ We eten verder. Er wordt niets meer gezegd. Je hoort alleen het bestek. Ik leg mijn bestek op mijn bord. Ik heb genoeg gehad. Ik moet naar buiten, en wel nu. Ik sta op. ‘Ik ga even een frisse neus halen. Ik ben zo weer terug.’ Ik loop naar buiten. Op het balkon blijf ik staan. Ik kijk rond. De stad is een stuk stiller geworden. Het gros van de mensen zit nu thuis. Ik kan de stadspoort zien. ‘Altair?’ hoor ik achter me. Langzaam draai ik me om. Het is Christina. Ze staat in de deuropening. ‘Ja?’ antwoord ik. ‘Het spijt me.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Het geeft niet.’ Ik kijk weer naar de stad. ‘Het is gewoon…Ik ben mezelf niet meer sinds dat mijn man gestorven is.’ Is ze nou nog niet weg? ‘Ik snap het wel. Maar echt, je hoeft je niet te verontschuldigen.’ Ik hoor dat ze zucht, en het balkon verlaat. Ik kijk naar de hemel. Ik zie Faramir weer voor me. Hoe hij dood voor me lag. ‘Het spijt me, broer. Het is allemaal mijn schuld. Als ik het niet aan Harim had verteld…Als ik niet was weggegaan, was dit allemaal niet gebeurd. Dan zou je nog leven. Dan hadden ze me mijn leven genomen. Maar ik was er niet, terwijl je me nodig had. Het spijt me, Faramir. Het spijt me zo.’ Ik kijk naar de grond. Een traan glijdt over mijn wang. Ik veeg hem weg. ‘Ik zal je dood wreken, grote broer. Die tempeliers zullen er spijt van krijgen dat ze je hebben gedood. Harim zal spijt krijgen. Dat beloof ik je.’ Er woekert een vuur in me. Dit is mijn bestemming. Ik ben een assassijn, een goede. Ik zal ze niet teleurstellen. Talal zal sterven. Ik moet informatie zien te vinden over Talal. Hoe sneller, hoe beter. Ik loop weer naar binnen. Christina zit nog aan tafel. Ze kijkt op. Zo te zien is ze verbaasd. ‘Altair? Gaat alles wel goed?’ Ik knik, en pak mijn wapens. Ik trek ze weer aan. ‘Ja. Ik ga op onderzoek uit.’ Ik loop naar buiten. Ik hoor haar opstaan. ‘Maar Altair, het is bijna donker. Kun je niet wachten tot morgen?’ ‘Nee,’ antwoord ik. ‘Dit is belangrijk, Christina. Ik snap je bezorgdheid. Maar Talal moet boeten voor wat hij heeft gedaan. Ik houd niet van slavendrijvers.’ Ik klim naar boven. ‘Altair, alsjeblieft!’ Ik blijf staan, en kijk naar beneden. Ze klinkt wanhopig. Ik laat me naar beneden glijden. Zo te zien is ze in paniek. Ze vliegt me om de hals. ‘Christina? Wat is er mis?’ vraag ik. Ze houdt me stevig vast. ‘Ik ben bang, Altair. Dat is wat er is. Sinds dat ik weduwe ben, voel ik me zo alleen. Ik voel me niet meer veilig. Eerst was hij er. Hij beschermde me. Maar nu ben ik helemaal alleen.’ Ik snap al wat het probleem is. ‘Je hoeft niet bang te zijn. Ik zal vannacht bij je blijven.’ Ze kijkt op. Haar ogen zijn vochtig, en haar gezicht is nat van de tranen. ‘Echt waar?’ Ik knik. ‘Ja, Christina,’ antwoord ik. Ze haalt even diep adem. ‘Oké. Dank je, Altair. Je bent een echte heer.’ Ik veeg wat van haar tranen weg. ‘Kom, we gaan naar binnen, daar is het gezelliger.’ Met z’n tweeën lopen we weer terug naar binnen.
Er zijn nog geen reacties.