Hoofdstuk 8: Ontsnappen
03/02/2001.
‘Kom op, Irina! Geef haar een kans.’
‘Het is een kind! Weet je soms niet meer, wat er gebeurde met dát kind?!’
De stemmen leken van ver weg te komen, maar toch waren ze duidelijk te horen.
‘Hoe kun je dat zeggen!’
‘Alsof ik dat zou vergeten, alsof wíj dat zouden vergeten!’
‘Waarom doe je dan tegen haar alsof ze zo onschuldig is!’
Ze waren fluisterend, sissend, scherp en ijskoud in het donker.
‘Zij is niet zoals hij was.’
‘Tanya heeft gelijk. Irina je hebt het zelf gezien!’
‘Die ogen bewijzen niks’
‘Wat verwacht je dan? Dat ze lenzen in doet om ons te bedriegen? Irina het is een kind van twee!’
Ik wilde mij ogen open doen om te kijken waar Tanya, Kate en Irina ruzie over maakte.
‘Ja, ja! Een kind van twee. Een kind van twee, dat loopt als een volwassen vampier! Een kind van twee, dat kan praten alsof ze volwassen is! Een kind van twee, dat bloed drinkt! Een kind van twee dat opeens opduikt! Een kind van twee, dat zelf zegt dat ze een half vampier is! Een kind van twee, dat óh zó onschuldig is.’
Irina’s stem sneed als vlijmscherpe messen dwars door het duister. Dwars door mij.
‘Irina je weet niet wat je zegt!’
‘Als je haar gewoon had aangeraakt had je het ook geweten. Als je haar had aangekeken, als je haar had gezien, dan zou je deze beschuldigende woorden niet hebben uitgesproken!’
Tanya’s woorden waren sterker dan die van Irina waren geweest.
‘Dus dat monster staat bij jou boven mij?!’
‘Dat heb ik nooit gezegd!’
‘Maar zo bedoelde je het wel! Als zij boven staat, prima. Maar verwacht dan niet van mij dat ik hier blijf!’
Een windvlaag langs de deur, liet merken dat Irina echt was weggegaan, en haar zussen en familie hier had achtergelaten.
Door een vlaag van paniek sprongen mijn ogen open. Zo snel als ik kon sprong ik mijn bed uit, kleedde me aan.
Ik keek de kamer rond.
Op het bureau lagen mijn tekeningen. Die zou ik daar laten liggen.
Ik had wel kleding nodig.
Ik liep naar de kast en pakte daar ondergoed, een oude broek, een oud T-shirt en een oude trui uit.
Onder het bureau lag een plastic tas. Daar stopte ik de kleren in.
Ik keek op het bureau.
Na een tijdje te hebben gekeken, pakte ik een potlood en een stuk papier.
Ik ging op de bureaustoel zitten en begon te schrijven:
Lieve Alice, Jasper, Tanya, Kate, Carlisle, Esmé, Emmett, Rosalie, Carmen en Eleazar,
Bedankt dat jullie zo aardig voor me zijn geweest. Dat heb ik niet verdient.
Ik wil niet dat ik een last ben voor jullie. Dat jullie ruzie om mij maken. ik ben hier niet om jullie van elkaar te scheiden. Dat is nooit mijn bedoeling geweest.
Ik weet niet waar ik heen ga, maar ga niet achter mij aan. Ik red me wel.
Bedankt voor de vriendelijkheid, gastvrijheid en jullie liefde.
Ik zal jullie nooit vergeten.
Liefs Renate.
Ik legde het potlood neer, vouwde de brief op en legde het op het bed.
Daarna sprong ik, zonder de kamer nog een blik waardig te keuren het raam uit.
Ik lande op de met sneeuw bedekte grond en rende gelijk weg, voordat iemand me achterna kon gaan.
Ik had al een paar honderd kilometer gerend, tot ik op de rand van een berg moest stoppen, omdat ik anders in de afgrond in de zee viel. Ik was moe en ging op de rand zitten. Het was een mooi uitzicht.
Na een tijdje te hebben gezeten en gekeken, hoorde ik het snelle geluid van vleugels en het gebonk van ingespannen kleine hartje achter me.
Een hele stoet met vogels kwam deze kant op en niet veel later vlogen ze over mij heen.
Ik twijfelde geen moment.
Ik stond op ging op de rand staan, keek naar de plastic zak met kleren (die zouden niet meer bruikbaar zijn) liet hem vallen en sprong naar beneden het ijskoude zeewater in.
Van de temperatuur merkte ik bijna niks, het was bijna even koud als de huid van Ali… van een vampier. De gedachte aan Alice en Jasper en alle andere deden pijn, maar als de vogels echt waren opgevlogen, omdat ze achter mij aan waren gekomen, was het deze sprong wel waard.
Ik zonk dieper en dieper naar de bodem en merkte dat ik geen zuurstof nodig had. En, ook al was het hier beneden donker, ik kon alles zien.
Ha, was dit halve vampier lichaam dus toch nog ergens goed voor.
Ik had geen zin meer om nog langer te zinken, dus zette ik me af tegen het water en schoot als een speer vooruit.
Ook al ging ik snel door het water, mijn ogen miste geen enkel detail. De koralen, die golfde in het water, de schaaldieren, die snel weg kropen als ik langs kwam, de kleine zeepaardjes, die aan het zeewier aan het knabbelen waren. Maar ook grote dieren, zoals dolfijnen, roggen, walvissen en zelf haaien.
Het was verrassend om hier te zwemmen, en geen last te hebben van koud water of dat je bang moest zijn voor dieren die je aanvielen. Het was volgens mij meer andersom.
Na een tijdje begon ik een raar gevoel te hebben in mijn borstkast. Het gevoel van geen zuurstof meer hebben! Ik spoot als een speer weer naar de oppervlakte toe om adem te halen.
Toen ik eenmaal boven was en weer verse zuurstof had, keek ik ook even rond. Links niks, rechts niks, voor niks, achter… ja, land in zicht! Ik dook weer onder water en zwom in de richting waar ik het land had gezien.
Na een halfuurtje zwemmen, kwam ik boten tegen. Eerst dacht ik erover om dieper te gaan zwemmen maar toen dacht ik dat het toch fijner zou zijn om aan boord van een boot naar de kant te worden gebracht, om vanuit daar er zelf weer vandoor te gaan.
Dus zwom ik weer naar de oppervlakte, maar dit keer langzamer. Ik wachtte tot de boten op z’n honderd meter afstand was en ging toen helemaal naar boven.
Spartelend ondergaand en weer bovenkomend, wachtte ik tot de bemanning één van de boten mij hadden binnen gehaald.
Hoestend en proestend lag ik in de armen van een vrouw, terwijl er andere mensen om ons heen, heen en weer rende voor droge spullen.
‘Hé, meisje.’ Zei de vrouw die me vast had. ‘Gaat alles wel goed? Hoe kom je hier in hemelsnaam in het water terecht?’
Dit werd dus een zielig verhaaltje verzinnen.
‘Ik liep gewoon rond in de haven’ Begon ik mijn verhaal op zielige toon. ‘tot ik opeens werd gegrepen door een stel mannen, die me mee namen naar hun boot. Ze voeren de zee op en gooide mij overboord.’ Laten we hopen dat dit overtuigend genoeg was.
Ik keek omhoog naar de vrouw die me stomverbaasd aankeek.
‘Hoe kan het dat jij zo goed kan praten? De meeste kinderen van jou leeftijd kunnen echt niet zo vloeiend praten.’
‘Mijn ouders zijn Nederlands docenten en hebben mij allemaal woordjes geleerd.’ Zei ik hoopvol.
De vrouw leek overtuigd genoeg en vroeg niet meer verder. In plaats daarvan drukte ze me tegen haar borst, met mijn hoofd in het kuiltje onder haar kin. Ik kon haar bloed horen stromen, ik kon haar bloed ruiken, en mijn keel stond te branden. Snel hield ik mijn adem in en hoopte dat dat genoeg was.
Het duurde niet lang voordat we aan land waren. Ik nam de eerste de beste kans die er was, om te ontsnappen, en dat lukte pas na een half uur, toen de vrouw me eindelijk los liet.
Ik kroop achter een paar kratten en wachtte daar tot het donker en de kade zo goed als verlaten was.
Reageer (5)
goed dat je me er op wijst. *ik wist dat ik wat was vergeten!*
1 decennium geledenniet lullig bedoelt hoor, het is echt een fantastisch verhaal! Maar waarom staat Edward niet in haar brief, heeft het een speciale reden? Je moet wel snel verder
1 decennium geledensnel verder,, echt verder,,,
1 decennium geledenSNEL VERDER!!!
1 decennium geledenI LOVE IT!!!!
1 decennium geledenJe schrijft geweldig Renate!!!!