Foto bij Chapter 18

Ik kom weer aan bij Maria. ‘Ah, daar ben je. Ik begon me al zorgen te maken.’ Ze loopt naar toe, en omhelst me. Meteen laat ze me los. ‘Wat is er met je hand gebeurd?’ Hoe ga ik dit uitleggen. ‘Dat is een lang verhaal. Het was een ongeluk. Ik had honger gekregen, dus ik had een stuk vlees gekocht. En ik wilde er iets van afsnijden, en toen sneed ik mijn vinger eraf. Heel dom.’ ‘Gelukkig heb je een dokter kunnen vinden.’ Ze bekijkt het verband. ‘Het is wel vreemd verbonden. Naar welke dokter ben je gegaan?’ vraagt ze. Ik haal snel mijn schouders op. ‘Geen idee. Ik weet zijn naam niet.’ ‘Toch niet Garnier de Napalouse?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, volgens mij niet.’ Ze omhelst me weer. ‘Ik ben blij dat je weer terug bent. Ik had je nog zo gewaarschuwd.’ Ik grinnik. ‘Tsja, koppig. Dat heb je met Arabieren.’ Ze zucht, en vleit zich tegen me aan. ‘Beloof me, dat je de volgende keer voorzichtiger bent.’ ‘Dat beloof ik, Maria.’ Ik druk zachtjes een kusje in haar bruine haar. Ze kijkt op. Ik glimlach naar haar. Ze bloost, en glimlacht terug. Ik kom langzaam dichterbij. Zij doet hetzelfde. Ik druk mijn lippen op de hare, zij doet hetzelfde. Zo blijven we staan. ‘Maria! Oh, sorry…’ We trekken ons meteen weer terug. In de deuropening staat Theodora. ‘Wat is er, Theodora?’ vraagt Maria. ‘Moeder vraagt of jullie komen eten.’ Maria knikt. ‘Ja, we komen er zo aan.’ Theodora knikt, en loopt weg. Dan komt ze weer terug. ‘Oh ja, Altair. Moeder wilt weten of je van vis houdt?’ Ik knik. ‘Vis is prima.’ Ze loopt weer naar beneden. ‘Sorry…Mijn zusje kan soms echt…’ Ik leg mijn vinger op haar lippen. ‘Het geeft niet, Maria. Ze is nog maar een kind.’ Ze zucht. ‘Dat vind ik zo leuk aan je. Je bent maar een jaar ouder, maar als je spreekt, merk ik dat je geen gewone jongen van 20 bent. Je spreekt over dingen, die vader niet eens begrijpt. Waar heb je dat geleerd?’ Ik haal mijn schouders op. ‘Ik denk in Masyaf, van mijn oom. Mijn oom was een wijze man. Hij vertelde ook altijd verhalen, over verre steden. Daar kon ik uren naar luisteren. Maar toen werd hij door een paar tempeliers vermoord.’ ‘Dan moet hij vast iets ergs hebben gedaan.’ Verbaasd kijk ik haar aan. ‘Oh?’ Ze knikt ‘Tempeliers doden alleen mensen die ook echt een bedreiging vormen. Ze verkondigen het geloof. Het zijn geen moordenaars. Ze zijn nobele mensen. Misschien zelfs nog nobeler dan koning Richard.’ Dit is een afknapper! Ze houdt dus van tempeliers. ‘Ik denk dat je een verkeerd beeld van ze hebt. Maar dat is mijn mening.’ Verbaasd kijkt ze me aan. ‘Waarom? Ze zijn de strijders van God. Het enige wat ze begeren, is een plekje in zijn koninkrijk.’ ‘Ach ja, iedereen moet zijn boterham verdienen. Waar was de eetkamer ook alweer?’ Ik zeg niks meer, en loop naar de eetkamer.
Het is avond. Het begint al wat te schemeren. Ik zit op het balkon. Ik kijk naar de grote kerk. Er wappert een vlag van de tempeliers in de buurt. Ik kijk goed. Ja, hij staat op het dak. Niet op de toren. Dat zou te erg zijn. Ik hoor de deur opengaan. ‘Altair?’ Het is Maria. Hier heb ik geen zin in. Het avondeten was ook al zo ongemakkelijk. ‘Altair, ben je hier?’ Ik zeg niks, maar blijf naar de kerk kijken. ‘Ah, hier ben je.’ Ik kijk langzaam op. Ik trek mijn knieën op. Ze komt tegenover me zitten. ‘Wat is er? Je bent opeens zo stil.’ Ik zucht. ‘Ik vond het nogal kort door de bocht, wat je zei over mijn oom. Jij kent mijn oom niet eens. En dan, gewoon omdat tempeliers hem hebben vermoord, is hij een slecht mens? Jullie hebben geen idee wat die tempeliers echt doen, wat ze echt willen. Ze steunen Richard niet, ze hebben hem in hun macht. Alleen is hij te dom om dat te beseffen. En wat moet hij überhaupt hier? Acre is niet van hem. Het is van de mensen zelf.’ ‘Het is wel van ons, Altair. Het is een Christelijke stad. Dit is een goede positie tegenover Jeruzalem.’ Verbaasd kijk ik haar aan. ‘Jeruzalem? Wat moeten jullie daar nou weer? Dat is een Arabische stad. Daar hebben jullie niks te zoeken.’ ‘Het is deel van het Heilige Land.’ Ik zucht. ‘Ongelofelijk, dat jullie dat echt geloven. Het is nooit van jullie geweest. En het zal ook nooit van jullie worden. Kijk naar wat jullie hebben aangericht! Bij de poort, bij het arme gedeelte van de stad, zijn hele huizen weggevaagd. Buiten bij de poort liggen de lijken van mannen, vrouwen, kinderen! En dan noemen jullie het bevrijding. En de tempeliers hebben het allemaal in de hand. Het zal best het idee zijn geweest van die dikke man in Rome, daar twijfel ik niet aan. Maar de tempeliers hebben het uitgebuit. Dit zal jullie niet lukken.’ ‘Het is ons al gelukt, Altair. En jij bent degene die niet weet wat de tempeliers doen. Ze zijn soldaten van God, gekozen om de onschuldige burgers te beschermen.’ ‘Dus je wilt zeggen dat die kinderen buiten bij de poort, misdadigers zijn? Hoe kun je dat nou zeggen? Het zijn kinderen!’ Ik heb genoeg gehoord. ‘Waar ga je naartoe?’ vraagt ze. ‘Ik ga hier weg. En trouwens, die kus! Mijn paard kust nog beter dan jij.’ Ze staat op. Ik zie dat ze gekwetst is. ‘Waarom deed je het dan?’ ‘Nou, ik dacht dat het nog wat zou worden. Nou, wat had ik het mis!’ ‘Waarom ga je dan niet terug naar je stinkende boerendorp, heiden!’ Ik verlies mijn laatste beetje zelfbeheersing. Nu is ze te ver gegaan. Ik grijp haar vast, en duw haar tegen de muur. Ik houd mijn dolk tegen haar keel. ‘Hoe durf je! Hoe durf je mij een heiden te noemen? Ik ben een betere Christen dan jij ooit zult zijn, en ik ben moslim! Jullie verkondigen het ware geloof? Jullie God predikt over vrede, over verdraagzaamheid. Maar het enige wat jullie doen, is verderf zaaien. Alles wat anders is, wat jullie niet kennen, is meteen een creatie van de duivel. Jullie komen jezelf nog tegen. Neem dat maar van me aan!’ Ik laat haar los. Vuil kijkt ze me aan. Ik draai me om, en spring van het balkon af.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen