Foto bij Chapter 17

Samen met Maria loop ik door Acre. Het is een aparte stad. Damascus is echt Arabisch. Deze stad is Europees. Hij is ommuurd met een dikke, donkere stenen muur. Maria zegt dat het Gotisch is. Dat zal best. Ik vind het zo naargeestig. En dat heeft ook effect op de mensen. De mensen in Damascus zijn veel vrolijker. Deze mensen lopen rond, alsof ze ieder moment zullen sterven. We komen aan bij een gigantisch gebouw. Dat moet de kerk zijn, waar Maria het over had. ‘Dit is de grootste kerk van heel Acre,’ zegt ze. Ik kijk naar boven. Dit is echt gigantisch! Ik zou er best wel eens op willen klimmen. ‘Ik wed dat je een fantastisch uitzicht over de stad hebt, als je eenmaal op dat kruis staat.’ Ze knikt. ‘Dat weet ik wel zeker. Het is het hoogste gebouw van de stad.’ Ik neem een aanloop, en klim zo naar boven. Ik kom aan op het schip van het gebouw. Ik kijk naar beneden. Ik zie Maria staan. ‘Kom je?’ vraag ik. ‘Als jij me vertelt hoe! Hoe ben je in godsnaam zo snel naar boven geklommen?’ Ik haal mijn schouders op. ‘Gewoon, een aanloop nemen. En dan klimmen, via het raamwerk. Geen kunst aan.’ Ze zet een paar stappen achteruit. ‘Ik ben niet zo atletisch,’ antwoordt ze. ‘Oh,’ zeg ik. Ik laat me naar beneden glijden. ‘Wil je naar binnen?’ vraagt ze. Ik knik. ‘Ja, is goed.’ Zij aan zij lopen we naar binnen.
We zijn weer thuis. Dan valt me iets in. In de brief van Tarkan, die ik gisteren heb gekregen, stond dat ik me moest melden bij het bureau, hier in Acre. Dan moet ik dat maar snel gaan doen, voordat ik het vergeet. Ik sta op van de bank. Maria kijkt op. ‘Wat is er?’ vraagt ze. ‘Ik moet even wat doen. weet jij toevallig waar het bureau der Assassijnen is?’ Verbaasd kijkt ze me aan. ‘Het wat?’ vraagt ze. Natuurlijk, dat weet zij niet. Wat ben ik toch een idioot. ‘Niks. Ik moet me even bij iemand gaan melden. Ik ben zo weer terug.’ Ik loop naar het balkon, en ga op de balustrade staan. Ik hoor haar opstaan. ‘Wacht! Je kunt niet via de daken gaan! Er staan boogschutters. En je enkel is nog niet helemaal genezen.’ Ik draai me om. ‘Mijn enkel voelt stukken beter, dank je. Ik zorg wel dat ze me niet zien, maak je geen zorgen.’ Ze komt het balkon opgelopen. Ze pakt mijn broekspijp vast. ‘Wees alsjeblieft voorzichtig.’ Ik glimlach naar haar. ‘Maak je geen zorgen. Vanavond ben ik weer terug.’ IK draai me om, en spring naar het andere dak. Moeiteloos land ik. Ik begin te rennen. Ik klim op een schoorsteen, en draai me om. Maria staat nog steeds op het balkon. Ik zwaai naar haar. Ze zwaait terug. Ik draai me weer om, en wil verder rennen. ‘Hé! Wat doe jij hier? Jij hebt hier niets te zoeken.’ Ik draai me om. Ik zie een boogschutter staan. Hij heeft zijn boog gespannen. Ik ren weg, en spring naar het andere dak. Ik begin sneller te rennen. ‘Hé! Stop hem!’ Meer boogschutters hebben me gezien. Een pijl vliegt rakelings langs me heen. Dat was iets te vlakbij. Ik spring naar beneden. Ik duik een hooiberg in. ‘Waar is hij? Zoek hem, stelletje idioten!’ Ik kan ze langs zien rennen. Als ik zeker weet dat ze weg zijn, kom ik eruit. Zo, die ben ik kwijt. Ik klim weer naar boven. Ik kijk rond. De ingang is op het dak…Volgens mij zie ik het. Ik ren ernaartoe. Bingo! Ik ruik de bekende geur van wierook. Ik klim naar beneden, en loop naar binnen. Achter de tafel zit een man. Ik schat hem zo rond de dertig. Veel ouder is hij niet. ‘Ah, Altair. Ik verwachtte je al.’ Ik blijf staan. ‘Het spijt me, meester. Ik had meteen moeten komen.’ Hij heft zijn hand, als teken dat ik stil moet zijn. ‘Het geeft niet. Ik zou me ook niet meteen komen melden, als ik in het gezelschap verkeerde van zo’n mooie dame.’ Ik bloos, en kijk naar de grond. Natuurlijk, hij heeft zijn mannen die voor hem spioneren. ‘En ook genoeg met dat “meester”. Mijn naam is Darim. Wat kan ik voor je doen?’ ‘Nou, ik moest me eigenlijk alleen melden, zei Tarkan.’ ‘Heb je een veer bij je?’ Ik schud mijn hoofd. Oh man, moet dat nou net mij overkomen. Nu vertrouwt hij me niet. ‘Dan moet ik je maar op je woord geloven. Welke wapens heb je al?’ ‘Een zwaard, een dolk en mijn verborgen mes.’ Hij knikt. ‘En je verborgen zwaard…werkt dat goed?’ ‘Ja, al moet ik wel oppassen dat mijn vinger er niet afschiet.’ Hij staat op. ‘Dat kan opgelost worden, al denk ik niet dat je het leuk zal vinden. Je ringvinger moet eraf.’ Met grote ogen kijk ik hem aan. Wat zegt hij nou? ‘Pardon?’ zeg ik. ‘Je ringvinger moet eraf, Altair.’ Ik zucht. ‘Oké dan. Als het echt moet.’ ‘Leg je vinger maar op de tafel.’ Hij pakt een mes, en houdt het in het vuur. Ik leg mijn vinger op tafel. Ik zie dat mijn handen trillen. Kom op, Altair. Het is zo voorbij. ‘Je mag je ogen dicht doen, als je wil.’ Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, dat hoeft niet. Ik ben niet bang.’ ‘Oké, daar gaan we.’ Met een vloeiende beweging hakt hij mijn ringvinger eraf. Ik klem mijn kaken op elkaar. Er gaat een schok door mijn lichaam. Er wordt iets opgelegd, dat heel erg prikt. ‘Dat is tegen het ontsteken.’ Hij verbindt mijn hand. Ik voel me een beetje licht in mijn hoofd. Ik heb net vrijwillig mijn vinger laten afhakken. Hoe gestoord is dat? Ik bekijk mijn hand. Het ziet er heel onnatuurlijk uit. ‘Het zal wel even wennen zijn. Maar maak je geen zorgen. Je ringvinger gebruik je over het algemeen niet vaak. Over een paar weken ben je eraan gewend. Kom over 3 dagen terug, dan kijk ik het nog eens na. Mocht je daarna nog last ervan krijgen, gewoon naar een dokter gaan. Zij hebben zwijgplicht. Zeg dat je hem per ongeluk hebt afgehakt bij hout hakken of iets dergelijks. Verzin maar wat. Je bent klaar voor vandaag. Ik zie je over 3 dagen.’ Ik knik, en verlaat de kamer.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen