Chapter 16
Ik kom aan bij Brego. Dat was maar net op het nippertje. Mijn enkel doet nog steeds pijn, maar ik negeer het. Ik moet hier weg. Ik kan niet terug naar Masyaf. Dat zou verdacht zijn. Maar in deze tijd kan ik ook niet naar Damascus. ‘Kom Brego, we gaan een ritje maken.’ Ik klim op het zadel, en geef hem de sporen. Waar moet ik naartoe? Acre is het dichtste bij. Dan wordt het dat dus.
Aan het eind van de dag kom ik aan bij de stadspoorten van Acre. Ik heb zo’n honger. Ik heb onderweg alleen wat water gedronken. Uitgeput stap ik af, en leid ik Brego naar een van de stallen. ‘Hoeveel kost het?’ vraag ik aan staljongen. ‘Het is gratis.’ Gelukkig maar. Ik loop de stallen uit. Ik loop naar de stadspoorten. Zonder al teveel moeite kom ik binnen. Eenmaal binnen blijf ik staan. Wat vreemd. Het lijkt net alsof hier oorlog is geweest. Veel van de huizen zijn kapot. Aan de rook te zien, is er brand geweest. Ik ben zo te zien in het arme gedeelte van de stad. De mensen zien er slecht uit. Ik zie veel bedelaars. Ik zucht. Ik moet iets eten, anders val ik flauw. Ik klim op een van de daken, en kijk rond. Ik zie niks van een markt. Ik begin te rennen. Mijn hoofd draait, maar ik ren gewoon door. Ik kom aan bij het rijke gedeelte van de stad. Ik zie een grote kerk, en ik hoor de zee. Natuurlijk, Acre ligt aan de zee. Onder me lopen nog veel mensen. De pijn in mijn enkel is bijna niet te harden. Op een gegeven moment moet ik springen. Ik begin sneller te rennen, en spring. Ik vlieg door de lucht. Meteen zie ik dat ik te snel heb gerend. De muur komt heel snel op me af. Ik heb geen tijd meer om me af te wenden, en knal zo tegen de muur op. Ik val naar beneden, en alles wordt zwart voor mijn ogen.
Langzaam word ik wakker. Mijn hoofd bonst. Ik heb mijn ogen nog dicht, en denk ook niet dat ik ze al ga openen. Ik voel iets om mijn enkel. Is het verband? Waar ben ik. Langzaam doe ik een oog open. Ik zie nog wazig. Ik zie een fel licht. Meteen sluit ik ze weer. ‘Volgens mij wordt hij wakker!’ hoor ik een opgewonden stem zeggen. Het is een stem van een meisje. ‘Stil nou, Theodora. Dadelijk maak je hem nog wakker. Laat hem rustig ontwaken.’ Het is ook een vrouwenstem. Maar deze klinkt ouder. ‘Doe de gordijnen maar weer dicht.’ ‘Maar dan is het zo donker…’ ‘Theodora, maak de gordijnen open.’ Ik hoor het meisje zuchten. Ik kreun even. Langzaam open ik mijn ogen. Eerst zie ik wazig, maar dat trekt al snel weer weg. ‘Is hij wakker?’ vraagt Theodora weer. ‘Ja, volgens mij wel,’ zegt het oudere meisje. Ik kan haar zien. Ze kijkt me aan, en glimlacht. Ze heeft mooie bruine ogen, en lang bruin haar. Achter haar volle lippen verschuilen zich witte tanden. ‘Huh?’ breng ik met moeite uit. ‘En, hoe gaat het?” vraagt ze. Ik zak weer even, maar kom met een schok weer terug op aarde. ‘Ik…Hoe kom ik hier?’ ‘Een paar van mijn vaders mannen hadden je gevonden, vlak bij de kerk. Wat is je naam?’ ‘Altair…Altair Ibn La Ahad.’ ‘Waar kom je vandaan?’ ‘Masyaf…’ Ik ga voorzichtig recht zitten. ‘Oh ja, je hebt je enkel gekneusd. Onze verpleegster heeft hem verbonden, en je een beetje gewassen.’ Meteen realiseer ik me, dat ik naakt ben. Geschokt kijk ik haar aan. Ze glimlacht. ‘Geen zorgen, alleen de dokter heeft je naakt gezien. En hij heeft zwijgplicht. Hij heeft je uitgekleed. De verpleegster heeft je enkel verbonden, terwijl de rest van je lichaam onder de dekens lag.’ Ik kijk naar mijn schoot. ‘Wat is jouw naam eigenlijk?’ vraag ik haar. ‘Mijn naam is Maria. En dat is mijn zusje, Theodora.’ Ik draai me om. Een meisje, niet ouder dan 6, staat aan de andere kant. Zodra ze ziet dat ik naar haar kijk, kijkt ze weg. ‘Theodora, vertel vader anders maar dat hij ontwaakt is. Ik blijf wel even bij hem.’ Theodora knikt, en maakt zich snel uit de voeten. Ze komt bij me op bed zitten. Ze voelt aan mijn voorhoofd. Er gaat een rilling door me heen. ‘Hoe gaat het? Heb je nog ergens veel pijn?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, het gaat wel. Waar ben ik nu precies?’ ‘In ons huis, vlakbij de grote kerk in Acre. Mijn vader zal er zo wel zijn. Wil je iets eten?’ Mijn maag begint te knorren. Beschaamd kijk ik weg. Ze lacht. ‘Ik neem aan van wel.’ Ze staat op, en pakt een schaal. Erop ligt brood, eieren, kaas, vlees… ‘Ik weet niet wat je lekker vindt. Begin maar vast, dan pak ik de melk.’ Ik begin meteen te eten. Ik had nooit gedacht dat ik de smaak van brood zo zou waarderen. Ze schenkt me een beker met melk in. ‘Het is koeienmelk. Ik weet dat de meeste Arabieren kamelenmelk drinken. Ik hoop dat je het lekker vindt.’ Ik drink de beker leeg. Het smaakt inderdaad anders. Kamelenmelk is veel romiger. Dit smaakt…vreemd. Tevreden laat ik me in het kussen zakken. ‘Wat is er eigenlijk gebeurd?’ vraagt ze. ‘Ik was naar Acre gereisd. Alleen, ik had nogal een lege maag. En toen ben ik flauwgevallen.’ Ze knikt. ‘En wat voor zaken interesseren de Arabier?’ ‘Niks, eigenlijk. Ik wilde altijd al eens naar Acre gaan. Het is heel anders dan Damascus. Damascus is echt Arabisch. Dit is…anders. Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen.’ ‘Europees, misschien. Ja, koning Richard heeft het niet zo op Arabische architectuur.’ De deur gaat open. In de deuropening staat een man. Hij heeft halflang bruin haar, een volle baard, en grijze ogen. ‘Ah, hij is ontwaakt. Hoe maak je het?’ Ik knik. ‘Het gaat wel, dank u.’ ‘Ik zie dat Maria je gezelschap heeft gehouden.’ Maria bloost, en kijkt naar haar schoot. Ik moet ook blozen, en kijk naar mijn schoot. Haar vader lacht. ‘Ik begrijp al wat hier gaande is. Je bent hier nog geen week, en je hebt haar hart al gestolen. Knap, want mijn Maria wordt niet gauw verliefd. Dit is pas de tweede keer, in de 19 jaar dat ze hier op aarde is.’ ‘Vader, alstublieft,’ zegt Maria, nog steeds blozend. Een beetje ongemakkelijk pulk ik aan het dekbed. ‘Nou, ik laat jullie twee alleen.’
Reageer (1)
snel verder
1 decennium geleden