Chapter 14
Behendig ontwijk ik het zwaard van de tegenstander. ‘Goed zo, Altair. Ardeth, geef je tegenstander niet teveel tijd en ruimte. Dat kan je de kop kosten.’ Ik spring naar achteren, als hij weer uithaalt. Ardeth is nog niet zolang bij ons. Hij moet nog veel leren. ‘Oké, jongens. Dat is genoeg voor vandaag. De volgende twee zijn aan de beurt. Rafiq en Darius, jullie hadden vijf minuten geleden al in de ring moeten staan.’ Ik loop de ring uit, met Ardeth achter me. We gaan op een bankje zitten. ‘Man, ik krijg het nooit onder de knie,’ zegt Ardeth. Ik leg mijn hand op zijn schouder. ‘Zeker wel, man. Het enige wat je moet doen, is je ruimte opeisen.’ ‘Oké jongens, warm maar even op!’ hoor ik Eldar, de leraar, zeggen. ‘Ik ben zo terug.’ Hij loopt op ons af. Hij gaat naast Ardeth zitten. ‘Je hebt veel potentie, Ardeth. Maar er is een ding wat bij jou steeds fout gaat. Je hoeft niet alleen aan te vallen. Probeer ook wat meer te ontwijken, en af te wenden. Je wordt hier niet opgeleid, om soldaat te worden. Een assassijn vecht alleen, als het niet anders kan. Probeer wat meer aan je behendigheid te werken, dan komt het wel goed.’ ‘Denk u dat?’ vraagt Ardeth. Hij knikt. ‘Ja, dat weet ik zeker. Altair?’ Ik draai me om. ‘Ja, meester Eldar?’ ‘Leer deze jongen eens iets over behendigheid, aangezien jij de behendigheid zelve bent.’ Ik knik. ‘Natuurlijk. Mag ik een stadpas?’ Hij geeft mij en Ardeth een pasje. We mogen niet zomaar de stad in. Maar dat is de beste plek om het te leren. Eldar staat op. ‘Oké dames, genoeg gekloot. Laat eens zien wat jullie kunnen. Rafiq, jij valt aan. Darius, vul maar in. Hup, aan de slag!’ Ik sta op, Ardeth doet hetzelfde. ‘Kom, dan gaan we de stad in.’ Ardeth knikt.
Het is vandaag rustig in de stad. Dat komt goed uit. Ik weet dat Ardeth beter presteert als er niet teveel pottenkijkers zijn. ‘Laten we makkelijk beginnen. Probeer zo snel mogelijk op dat dak te komen,’ zeg ik, terwijl ik naar een huis wijs. Ardeth haalt even diep adem. ‘Maak je geen zorgen. Dit is voor te oefenen. Het maakt niet uit als het niet meteen lukt.’ Hij gaat klaar staan. ‘Nu!’ zeg ik, en hij stormt weg. Meteen zie ik dat hij te snel gaat. Als hij niet afremt, knalt hij tegen de muur op! Gelukkig, hij begint af te remmen. Hij springt, en klimt naar boven. Ik ren ernaartoe, om hem aan te moedigen. ‘Goed zo, Ardeth! Je doet het heel goed!’ Hij klimt helemaal naar boven, totdat hij op het dak staat. Ik klim hem achterna. Binnen een paar minuten sta ik naast hem. ‘Man, vergeleken met jou, doe ik er een uur over.’ Ik grinnik. ‘Dat ging eerst ook niet vanzelf. Ik heb heel veel moeten oefenen, wat jij ook zult moeten doen.’
Het begint al te schemeren, als we eindelijk weer terug in het fort zijn. Ik zie meester Eldar met een andere groep trainen. Zij zijn van een hogere rang. Ze leren niets nieuws, maar onderhouden hun opgedane kennis. Zij zijn ook niet verplicht om te trainen, zoals wij. Ah, ik kan niet wachten totdat ik geslaagd ben. Dan ben ik een meester assassijn. We lopen naar binnen. In de bibliotheek gaan we zitten. ‘En, hoe deed ik het?’ vraagt Ardeth. ‘Je deed het heel goed. Je techniek is prima. Je moet wel nog veel oefenen, omdat je nog niet zo snel bent. Maar dat komt wel goed, dat weet ik zeker.’ Ik laat me onderuit zakken. ‘Wat is er nou precies met gebeurd, op de dag van de aanval?’ vraagt Ardeth. Ik kijk hem aan. ‘Weet je dat niet?’ ‘Nou, half. Ik moest de vrouwen in veiligheid brengen, weet je nog? Niet dat ik het erg vond.’ Ik lach. Ik weet wat hij bedoelt. 'En daarna brak ik bijna mijn been na die duik. Dus Rafiq en ik hebben niet zoveel meegekregen. Alleen dat ze verpulverd werden.’ ‘Nou, de tempeliers stonden opeens voor de deur. Ze wilden ons aanvallen. Je hebt eigenlijk niks gemist.’ ‘Oké.'
Ik lig in bed, en denk na over de afgelopen week. Ik heb mijn broer verloren. Faramir is dood. Ik voel dat ik woedend word. Wat geeft Harim het recht om mijn broer te vermoorden? Hij had niks fouts gedaan. Ik sta op, en begin te ijsberen. Ik zal Faramir wreken. Harim zal boeten voor wat hij mij heeft aangedaan. Ik kijk naar buiten. Het is al donker. Ik wil niet langer wachten. Vannacht zal het gebeuren.’ Hij zal boeten. Ik begin me snel om te kleden, en pak mijn zwaard. Ik sluip mijn kamer uit. Ik moet langs de wachten zien te komen. Op mijn hurken sluip ik door de schaduw. Ik kom aan in de grote hal. Goed, nu moet ik snel zijn. Ik kijk rond, of ik wachters zie. Ik zie er twee. Ik duik de schaduw in, en sluip naar de hoofdingang. Dan ren ik naar buiten. Snel verstop ik me in een hooiberg. Ik luister, of ik niets hoor. Nee, ik hoor niks. Ik kom uit mijn schuilplaats, en sluip naar de poort. Die staat halfopen. Ik kruip eronder door. Zo, ik ben al uit het fort. Nu moet ik nog uit Masyaf zien te komen. Ik begin te rennen. Ik spring zo op een lager gelegen dak. Via de daken vind ik mijn weg naar de poort. Hij is open, gelukkig. Ik loop naar buiten. Daar wordt ik meteen begroet door Brego. ‘Hoi, broeder. We gaan een ritje maken. We moet iemand laten boeten voor wat hij mij heeft aangedaan.’ Ik klim snel op hem. Hij heeft een zadel om, maar dat maakt niet uit. Ik kan ook zonder zadel rijden. Ik geef hem de sporen, en we rijden weg, de donkere nacht in.
Er zijn nog geen reacties.