Chapter 13
Lusteloos loop ik door Masyaf heen. Ben ik nou net serieus uit de orde gegooid? Maar ik heb helemaal niks gedaan! Ik ga op een bankje zitten. Het bezoek van de tempeliers is nog goed te zien. Er liggen dode burgers op de grond. De meesten zijn al opgeraapt. Hoe zou het met vader en moeder gaan? En met Faramir? Ik hoop echt dat Faramir in orde is. Ik sta op, en begin weer te lopen. Ik moet Faramir zoeken. Ik begin sneller te lopen. ‘Faramir! Waar ben je?’ op een gegeven moment blijf ik staan. Ik zie mijn vader en moeder staan. Mijn moeder huilt, mijn vader heeft haar vast. Er ligt een lichaam op de grond. Nee, het zal toch niet? Ik loop eropaf. Dan blijf ik staan. Het is Faramir. Hij is dood. Ik voel hoe mijn maag zich begint om te draaien. ‘Faramir…’ breng ik moeizaam uit. Mijn vader draait zich om. Aan zijn ogen kan ik zien dat hij gehuild heeft. ‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik hem. ‘Een klein leger van tempeliers drong de stad binnen. Faramir en nog een paar andere jongemannen probeerden ze tegen te houden. Maar ze hielden niet lang stand. De tempeliers beukten er zo doorheen.’ Ik ga bij het lichaam zitten. ‘Hij heeft niet veel hoeven te lijden,’ zegt moeder. ‘Oh,’ antwoord ik. Ik weet niet wat ik moet zeggen. ‘Hebben jullie kunnen zien wie hem vermoord heeft?’ Ik zie dat moeder zich ongemakkelijk voelt. ‘Nou?’ vraag ik haar. ‘Het was Harim, Altair,’ antwoord vader. Ik zucht. Natuurlijk. Alles om mij maar dwars te zitten. ‘Het spijt me, Altair. Ik wilde hem tegenhouden, maar het mocht niet baten.’ Ik sta op. ‘Ik ga terug naar het kasteel. Ik ga ervoor zorgen dat ze me terugnemen. Ik ben een assassijn.’ Vader legt zijn hand op mijn schouder. ‘Zoon ,alsjeblieft. Ik heb spijt, van alles wat ik je aangedaan heb. Kom terug naar huis. Met wraak krijg je Faramir niet terug.’ Ik zet een stap naar achteren. ‘Harim zal spijt krijgen, vader. Ik zal mijn broer wreken, en dat zal hij weten ook!’ Ik draai me om, en loop terug naar het kasteel.
Ik kom aan bij het kasteel. Meteen bij de poort word ik tegengehouden door een paar wachters. ‘Ik moet Tarkan spreken.’ ‘Tarkan wil jou niet spreken,’ antwoord de jongste. ‘Inderdaad, en maak nu dat je wegkomt, voordat ik je in elkaar sla.’ Ik zucht. ‘Oké, als je het zo wilt hebben, dan krijg je het ook.’ Ik trek vliegensvlug mijn zwaard, en haal ze beide neer. Kermend van de pijn liggen ze op de grond. ‘Ik zal Tarkan de groeten van jullie doen.’ Ik doe mijn kap over mijn hoofd, en loop rustig verder. Ik moet zo rustig mogelijk zijn, dan val ik het minste op. Moeiteloos loop ik naar binnen. Ik zie dat Tarkan in de bieb zit. Ik versnel, en loop naar hem toe. Ik sta achter hem. ‘Ah, Altair. Ik vroeg me al af wanneer je terug zou komen.’ Ik doe mijn kap af. ‘Ik moet echt met u praten.’ ‘Waarover dan, mijn jongen?’ ‘Ik weet dat u denkt dat ik de orde verraden heb.’ ‘Ik denk het niet, Altair. Ik weet het.’ ‘Hoe weet u dat zo zeker? Wie heeft u dat verteld?’ ‘Denk eens na, Altair. Je hebt Harim over ons verteld. Je hebt een tempelier over ons verteld.’ ‘Meester, ik heb geen details gegeven! Echt niet! Waarom zou ik de orde willen verraden? Waarom zou ik dat willen doen? Ik kan daar geen reden voor bedenken. Vertelt u het mij maar eens!’ Tarkan draait zich met een ruk om. ‘Zo, ook nog orders geven?’ Mijn hart bonst in mijn keel, maar ik geef er niet aan toe. ‘Meester, alstublieft. Ik doe alles wat u maar wilt! Ik heb niemand verraden. Ik heb net mijn broer Faramir verloren.’ Mijn ogen prikken. Godverdomme, niet gaan vechten. ‘Het enige wat ik wil, is al die tempeliers afmaken. Maar ik weet niet hoe!’ Tarkan zegt niks. ‘Ach, barst dan ook maar met uw orde. Ik zoek het zelf wel uit! Ik leer mezelf wel hoe ik een assassijn moet zijn. Daar heb ik u niet voor nodig. Ik heb niemand nodig!’ Ik draai me om, en loop weg. ‘Altair, wacht!’ Ik blijf staan, en draai me om. ‘Je hebt een mentor nodig, om een assassijn te worden.’ Niet begrijpend kijk ik hem aan. ‘Wat bedoelt u?’ ‘Welkom terug bij de orde, Altair.’ Met grote ogen kijk ik hem aan. ‘Meent u dat nou? Maar ik was toch de zogenaamde verrader?’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Niet meer. Zodra je begon over je broer, wist ik dat jij het niet was. Zoveel emotie was er te zien. Zoveel pijn. Toen je over wraak begon te spreken…De manier waarop je dat deed, zette me aan het denken. Ik vond het vreemd. Als je ons zou hebben verraden, zou je niet met zoveel haat hebben gesproken. Dat was echte haat, echte woede. Ik wil je leren om een assassijn te zijn. Maar, zoals we al eerder besproken hadden, moet je leren om je woede te beheersen. Maar je hebt genoeg potentie. Je broer zal gewroken worden, Altair. Je zult die droom vervullen, zodra het moment daar is.’ ‘En wanneer is dat dan, Meester?’ ‘Dat zul je wel zien.’
Er zijn nog geen reacties.