Chapter 8
Versuft kom ik overeind. De wereld draait nog voor mijn ogen. Ruw word ik omhoog getrokken. Meteen zie ik weer helder. Voor me zie ik een tempelier. Oh nee, alsjeblieft niet. ‘Zo, wat hebben we hier?’ vraagt hij spottend. Ik moet me hieruit zien te redden. ‘Een betere vraag zou zijn, Wie hebben we hier?’ antwoord ik. Hij houdt zijn hoofd schuin, waaruit ik opmaak dat hij het niet snapt. Ik kan zijn gezicht niet zien, vanwege zijn helm, maar ik kan me er wel het een en ander bij voorstellen. ‘Nou, ziet u, wat wordt gebruikt bij voorwerpen of dieren. Wie bij mensen. En ik ben nog steeds in de veronderstelling, dat ik een mens ben.’ Hij lijkt er niks van te snappen. ‘Nou…Nou…Ik weet wel wat jij bent, rotjong! Jij bent zo’n smerige assassijn!’ Oké, dat heeft hij dus wel door. Ik moet zien los te komen. Ik kijk om me heen. Ik kan daar zo naar boven klimmen. ‘Nu heb je niks meer te zeggen, hè?’ zegt hij spottend. Ik verspil geen tijd, en geef hem een flinke schop in zijn kruis. Hij schreeuwt, laat me los, en zakt op de grond. Vliegensvlug klim ik naar boven. Maar hij herstelt zich sneller dan ik verwacht had, en klimt ook verbazend snel naar boven. Ik verspil geen tijd, en ren weg. Ik spring over de daken heen. Hij volgt me nog steeds. Ik verstop me achter een grote schoorsteen. ‘Waar ben je? Waar ben je?’ Ja, dat wil jij wel weten, nietwaar. Hier ben ik niet lang veilig. Ik scan mijn omgeving. Bingo! Onder me ligt een hooiberg. Zachtjes sluip ik weg, en spring van het dak af. Ik beland in de hooiberg. Daar blijf ik zitten. Aandachtig luister ik, of ik hem nog hoor. Ik hoor iets naast me landen. ‘Wie heeft hem gezien, die smerige schoft! Waar is hij?’ Ik durf nauwelijks adem te halen. ‘Niemand vlucht voor Bernard! Niemand! Ik zal je vinden, rotjong! En als ik je gevonden heb, kun je het schudden.’ ‘Meneer, u wordt hierbij aangehouden voor het verstoren van de openbare orde.’ Het is een soldaat, en zo te horen is hij niet alleen. ‘Jullie weten waar de assassijn is?’ ‘Pak hem, mannen!’ Ik hoor de tempelier wegrennen, met de soldaten erachter aan. Langzaam kom ik uit de hooiberg. Dat ging maar net goed. Ik klop het hooi van me af. Sommige mensen kijken me verbaasd aan. Ik klim snel weer naar boven. Waar was dat dak ook alweer? Oh ja, die kant op. Ik begin te rennen. Ik spring, en land netjes op het dak. Ik laat me door het gat zakken, en kom op de grond neer. Volgens mij is dit het. Ik loop verder. Ik zie een deur. Ik klop erop. ‘Hallo? Is dit het bureau? Ik ben Altair, en ik heb een pakketje dat moet worden afgeleverd.’ De deur gaat open. Het eerste wat ik zie, of beter gezegd, voel, is een zwaard dat in mijn borst prikt. Langzaam loop ik naar achteren. Ik kan nu de man zien. ‘Altair? Hoe weet ik dat jij een van ons bent?’ Ik haal de haviksveer uit mijn zak, en laat hem zien. De man neemt hem aan. ‘Wit, met een zwart uiteinde…Tarkan heeft je gestuurd, nietwaar?’ Ik knik. ‘Ja, dat klopt. Zou u misschien dat zwaard weg willen doen, alstublieft?’ Hij grinnikt, en bergt het op. ‘Laten we dat “u” maar achterwege laten. Mijn naam is Marik. En je hebt een pakketje voor me?’ Ik knik, en haal het uit mijn tas. Ik geef het aan hem. Hij neemt het aan. ‘Ah ja, ik verwachtte dit al. Nou, hartelijk bedankt.’ Ik kan mijn nieuwsgierigheid niet langer meer bedwingen. ‘Wat zit erin?’ vraag ik hem. Hij grinnikt. ‘Dat kan ik niet zeggen.’ Ik zucht. Wat is dit voor kinderachtig gedoe? Ik ben een van hen! Marik ziet dat ik boos ben, en lacht. ‘Heerlijk, dit. Je bent nog zo jong, zo onervaren. Je hebt nog veel van je kinderlijke onschuld en eerlijkheid, Altair.’ Ik sla mijn armen over elkaar. ‘Ik ben twintig, hoor. Ik ben geen kind meer.’ Marik kijkt me aan. ‘Weet je dat zeker?’ Ik knik. ‘Ja, daar ben ik heel zeker van, dank je.’ Hij zucht. ‘Goed dan. Het lijkt me het beste dat je hier overnacht. Het zou wel heel cru zijn om je nu weer weg te sturen. Heb je honger?’ Ik knik, en hoor mijn maag knorren. ‘Ik heb net wat couscous gemaakt, ik hoop dat je dat lekker vindt.’ Ik knik. ‘Ja, heerlijk.’
Ik lig in een zelfgemaakt bed, in het bureau. Dit is de eerste nacht dat ik weer eens onder een dak slaap. Ik draai me op mijn zij. Hopelijk is Brego niet al te bang. Ik weet hoe hij is. Het is een geweldig paard, maar zonder een ruiter is het een schijthuis. Nu ik eraan denk, ik hoop dat hij er morgen nog staat! Dadelijk is hij gestolen. Dat is wel het laatste wat ik nodig heb, aangezien ik ook weer helemaal naar Masyaf terug moet. Ik zucht, en sluit mijn ogen. Langzaam val ik in slaap.
Er zijn nog geen reacties.