Proloog.
Ik ben iemand en ik ben ergens.
Zoveel is zeker.
Ik weet alleen niet wie ik ben of waar ik ben.
Dat maakt me niet ongelukkig, alleen heel onzeker.
Om me heen bevindt zich een hoge muur.
Het geeft me niet het gevoel opgesloten te zitten, maar garandeert me dat ik veilig ben, wat er buiten ook gebeurt.
Binnen is het mooi en vredig; daar ben ik.
Tussen zachte geluiden en wollige vormen voel ik me goed.
In de muur bevindt zich een kleine deur.
Van binnenuit kan ik die niet openen.
Dat denk ik niet.
Ik heb het nooit geprobeerd.
Daar zie ik geen reden toe.
Buiten is het druk, ontzettend druk.
Lawaai overheerst en iedereen lijkt elkaar opzij te willen duwen om eerst te zijn.
Waar ze naar toe willen weet ik niet, begrijp ik ook niet.
Sommige doen hun best om bij me binnen te komen.
Ik denk dat ze het leuk vinden binnen de veilige grenzen van mijn muur.
Dan duwen ze tegen de deur en proberen me aan te raken.
Soms is dat fijn, maar niet altijd.
Meestal wil ik het liefst dat ze buiten blijven.
Dan doe ik de deur stevig op slot.
Dat kan ik wel.
Ik ben er zelfs goed in.
Maar na een tijdje komt het slot altijd vanzelf weer los.
Ik kan het niet helpen.
Soms wenste ik dat iemand ooit nog de deur zou openduwen.
Dat zou rustig zijn.
Er zijn nog geen reacties.