Schoolalfabet (a')
A: afmartelen: werkwoord waarin leerkrachten genoegen vinden.
B: buizen: alledaags verschijnsel op school.
C: crisis: iets waar punten onder lijden.
dommeriken: zijn er in overvloed op school.
E: erg: omschrijving van een les.
F: film: hoe meer hoe liever. (algemeen slaapuurtje)
G: geeuwen: zeer populair, vooral op maandag.
H: herexamen: meest voorkomende vakantiebezigheid.
I: internaat: verslechterde versie van een gevangenis.
J: jammer: eerste uitspraak bij het zien van het rapport.
K: krijt: UFO dat door de klas vliegt.
L: leraressen: oorzaak van verstrooidheid bij leraars.
M: moppentappers: voelen zich hier goed.
N: nul: mooi rond bolletje op het rapport.
O: omkoperij: enige manier om niet te buizen.
P: prullenmand: verzamelplaats voor spiekbriefjes.
Q: quiz: ander woord voor overhoring.
R: rood: meest voorkomende kleur op toetsen en examens.
S: schooljaar: jaar waar geen einde aan komt.
T: tateren: leuke bezigheid tijdens de lessen.
U: uurwerk: krijgt enorm veel aandacht tijdens de les.
V: vakantie: zalige tijd die een eeuwigheid zou moeten duren.
W: weekend: uitgaan, slapen en slapen.
X: x-as, term uit de Engelse les ... of toch uit Frans?
Y: y-as, nog nooit van gehoord, ik zal weer eens in slaap zijn gevallen.
Z: zaag: iets wat vooraan in de klas staat en elke 50 min wordt vervangen.
Reageer (1)
hahahaahahahahaa
1 decennium geleden