Verdriet.
Angst.
Pijn.
Bibberend plaats ik mijn voet op de onderste trede van de verroeste brandladder.
Ik klimt.
Duizende druppels lopen over mijn wangen.
Een voor een.
Ik ween.
Maar ik vervloek mijn tranen,
Probeer de pijn te verzachten.
Ik schreeuwt.
De pijn moet weg,
Ik is het beu.
Ziek.
Genoeg.
En ik klimt.
Verder.
Weg van al mijn dromen die ik nie kan berijken,
Mijn toekomst,
Mijn leven die niet in mijn handen licht.
Hoger.
Hoog genoeg om mijn vleugels te kunnen spreiden,
En weg te vliegen.
Met bibberende handen til ik mij omhoog.
Hoog op het dak, verlicht door de maan, gedoopt door de regen.
Ik loopt.
Afgetrapte schoenen plaatsen zich op de rand,
Bloed schildert de stenen,
Tranen blinken in de nacht,
En dode ogen sluiten zich.
Ik springt.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen